Toen Sophie die morgen de kliko buiten
zette gebeurde er iets wonderlijks. Op de hoek
van de straat zag ze tegelijkertijd aan de ene kant haar ex Rob aan komen lopen
en aan de andere kant haar zoon Daniël. Dat kon geen toeval zijn, dat moest een
bijzondere betekenis hebben: ze moest nu ingrijpen want ze waren allebei goed de weg kwijt.
Rob had na zijn pensionering – hij was
beleidsambtenaar bij de gemeente Vlaardingen geweest – een baantje als postbode aangenomen, voor een paar uur
in de week en Daniël was voortijdig met zijn opleiding gestopt en vuilnisman geworden. Dat zat Sophie
helemaal niet lekker. Haar oudste dochter was zonder problemen dokter geworden en met
een internist getrouwd. Maar Daniël strompelde van de ene mislukking naar de
andere terwijl ze wist dat hij een IQ van 130 had. Hij had het slecht naar zijn
zin gehad op school. Blowen, feesten en graffiti spuiten, daar had hij schik in
maar studeren, ho maar. Van alles geprobeerd met hem maar hij wilde niet
deugen. Toen hadden Sophie en Rob hun handen van hem afgetrokken. Het houdt ook
een keer op. Maar uitgerekend vuilnisman worden was om te pesten. Daar was
Sophie zeker van en daar nam ze geen genoegen mee, maar het lukte haar niet om dat
met hem te bespreken.
Hij was op zijn achttiende zelfstandig
gaan wonen en dat vond Rob kennelijk een goed moment om er met zijn vriendin vandoor
te gaan. Van het ene moment op het andere zat Sophie alleen thuis met de poes.
Ze had gedroomd, die nacht, van ‘haar’
mannen. Op een rots in de bergen zaten ze te schaken. Ze riep van een afstand
naar hen maar ze reageerden niet, verdiept in hun spel, elk een flesje bier
binnen handbereik. Voordat de droom teneinde was had poes Barbara haar gewekt
door in haar oor te likken.
Dat was ook zoiets. Vroeger tolereerde
ze geen dier in de slaapkamer maar nu was ze blij met haar gezelschap.
Toen ze de vuilniswagen hoorde
aankomen had ze snel een joggingpak
aangetrokken en de kliko naar buiten gereden. Uit haar ooghoek zag ze
Barbara achter zich om de tuin uitlopen.
Daniël was aan het dollen met een
kleinere collega. Hij tilde hem met één arm van de grond en maakte een beweging
of hij hem de vuilniswagen in zou smijten. Op de auto stond: Hoe langer je
leeft hoe korter het duurt . Toen zag hij
z’n moeder. ‘Ha, die ma’, zei hij.
‘Dag jongen’, zei ze zuinigjes. ‘je hebt gelukkig plezier in je werk, of
in elk geval tijdens je werk.’
Intussen was Barbara, opgejaagd door
de Jack Russell van de buurman, de berk
in gevlucht. Daniël klom op een kliko
en pakte haar eruit. Ze kende Daniël, ze liet zich pakken. ‘Asjeblieft ma, je poezenkind.’
Intussen was Rob erbij gekomen.
‘Goeiemorgen, wat een onverwachte huiselijkheid’, zei hij.
‘Dat komt heel goed uit’, zei Sophie,’want ik moet jullie allebei
spreken.’
‘Dat gaat echt niet, ik moet de wagen bijhouden. Ik kan m’n collega’s toch
niet in de steek laten.’
‘Ik ook niet hoor’, zei Rob, ‘ik ga door.’
‘Jij blijft hier, jij kan best even blijven, jij deelt toch je eigen
tijd in.’
‘Ja, maar ik heb nog meer te doen vandaag, ik wil opschieten.’
‘Lamlul, voor die del heb je altijd tijd zat, maar voor de moeder van je
kinderen nooit. Wat ben je toch een mispunt.’
‘Gedraag je een beetje op straat’, zei Rob,’ ik schaam me dood.’
‘Ja, de mooie meneer uithangen, hè, dat kan je. Jij hebt meer dan genoeg
om je voor te schamen! Hier, pak aan.’ Pats:
ze gaf hem een draai om z’n oren die klonk als een klok. Daarna beende ze
met een kop als vuur naar binnen. Ze trilde van boosheid en gêne. Ze kreeg geen lucht meer: een aanval van
hyperventilatie. Ze moest iets hebben. Er stond nog een fles met een staartje
wijn. Samen met een oxazepammetje klokte ze het naar binnen. Dat voelde goed.
Beter. Nu nog een sigaretje en even zitten. Het was niet fraai, de scène die ze
daarnet had opgevoerd. Ze begon te huilen. Ach wat, ze kunnen de tering
krijgen. Iedereen kan de tering krijgen. Niemand trekt zich iets van mij aan.
Daar ben je dan zestig voor geworden. Hoe langer je leeft, hoe korter het
duurt, inderdaad. Was ik maar dood.
Sophie drukte haar sigaret uit en
strekte zich uit op de bank. Ze voelde de tranen langs haar gezicht en zout
smakend haar keel inlopen. Toen ze lag kwam Barbara haar een kopje geven om te
troosten. Even later sliep ze.
De droom van de afgelopen nacht ging
verder.
Rob en Daniël zaten te schaken op een
gevaarlijke richel. Ik moet ze helpen, dacht Sophie. Ze hebben niet in de gaten
hoe gammel ze daar zitten. Gelukkig, een ladder. Ze zette de ladder tegen de
rots en klom erop, maar de ladder was te
kort. Het werd donker en ging onweren. Het bliksemde zo dat het leek of het licht aanging. De donder maakte vreemde geluiden. O jee, hoe moet
dat nou met m’n jongens, droomde Sophie verder. Eindelijk leken ze zich bewust
te worden van hun hachelijke positie. Zonder Sophie op te merkten sprongen ze
allebei van de rots en vlogen met rustige slagen van hun enorme vleugels weg, zonder
een spoor achter te laten. Dit moet een droom zijn, dacht Sophie en meteen was
ze wakker. Wat zou het betekenen? Ik heb
het gevonden. Ik moet ze
loslaten. Ze hebben mij geen van beide nog nodig en ik hen niet.
Ze sliep opnieuw in. Ze was weer in de
bergen en ze viel in een ravijn. Ze viel en ze viel maar, er kwam geen eind
aan. Zo vallen is eigenlijk net vliegen, ik vlieg. Ik kan vliegen! Sophie was niet
langer bang en vloog zonder moeite haar ravijn uit.
Laaglander
Geen opmerkingen:
Een reactie posten