zondag 15 december 2013

Sophie leert vliegen

Toen Sophie die morgen de kliko buiten zette gebeurde er iets wonderlijks. Op de hoek van de straat zag ze tegelijkertijd aan de ene kant haar ex Rob aan komen lopen en aan de andere kant haar zoon Daniël. Dat kon geen toeval zijn, dat moest een bijzondere betekenis hebben: ze moest nu ingrijpen want ze waren allebei goed de weg kwijt.
Rob had na zijn pensionering – hij was beleidsambtenaar bij de gemeente Vlaardingen geweest – een baantje als postbode aangenomen, voor een paar uur in de week en Daniël was voortijdig met zijn opleiding gestopt en vuilnisman geworden. Dat zat Sophie helemaal niet lekker. Haar oudste dochter  was zonder problemen dokter geworden en met een internist getrouwd. Maar Daniël strompelde van de ene mislukking naar de andere terwijl ze wist dat hij een IQ van 130 had. Hij had het slecht naar zijn zin gehad op school. Blowen, feesten en graffiti spuiten, daar had hij schik in maar studeren, ho maar. Van alles geprobeerd met hem maar hij wilde niet deugen. Toen hadden Sophie en Rob hun handen van hem afgetrokken. Het houdt ook een keer op. Maar uitgerekend vuilnisman worden was om te pesten. Daar was Sophie zeker van en daar nam ze geen genoegen mee, maar het lukte haar niet om dat met hem te bespreken.
Hij was op zijn achttiende zelfstandig gaan wonen en dat vond Rob kennelijk een goed moment om er met zijn vriendin vandoor te gaan. Van het ene moment op het andere zat Sophie alleen thuis met de poes.
Ze had gedroomd, die nacht, van ‘haar’ mannen. Op een rots in de bergen zaten ze te schaken. Ze riep van een afstand naar hen maar ze reageerden niet, verdiept in hun spel, elk een flesje bier binnen handbereik. Voordat de droom teneinde was had poes Barbara haar gewekt door in haar oor te likken.
Dat was ook zoiets. Vroeger tolereerde ze geen dier in de slaapkamer maar nu was ze blij met haar gezelschap.
Toen ze de vuilniswagen hoorde aankomen had ze snel een joggingpak  aangetrokken en de kliko naar buiten gereden. Uit haar ooghoek zag ze Barbara achter zich om de tuin uitlopen.
Daniël was aan het dollen met een kleinere collega. Hij tilde hem met één arm van de grond en maakte een beweging of hij hem de vuilniswagen in zou smijten. Op de auto stond: Hoe langer je leeft hoe korter het duurt . Toen zag hij  z’n moeder. ‘Ha, die ma’, zei hij.
  ‘Dag jongen’, zei ze zuinigjes. ‘je hebt gelukkig plezier in je werk, of in elk geval tijdens je werk.’
Intussen was Barbara, opgejaagd door de Jack Russell van de buurman, de berk in gevlucht. Daniël klom op een kliko en pakte haar eruit. Ze kende Daniël, ze liet zich pakken. ‘Asjeblieft ma, je poezenkind.’
Intussen was Rob erbij gekomen. ‘Goeiemorgen, wat een onverwachte huiselijkheid’, zei hij.
  ‘Dat komt heel goed uit’, zei Sophie,’want ik moet jullie allebei spreken.’
  ‘Dat gaat echt niet, ik moet de wagen bijhouden. Ik kan m’n collega’s toch niet in de steek laten.’
  ‘Ik ook niet hoor’, zei Rob, ‘ik ga door.’
  ‘Jij blijft hier, jij kan best even blijven, jij deelt toch je eigen tijd in.’
  ‘Ja, maar ik heb nog meer te doen vandaag, ik wil opschieten.’
  ‘Lamlul, voor die del heb je altijd tijd zat, maar voor de moeder van je kinderen nooit. Wat ben je toch een mispunt.’
  ‘Gedraag je een beetje op straat’, zei Rob,’ ik schaam me dood.’
  ‘Ja, de mooie meneer uithangen, hè, dat kan je. Jij hebt meer dan genoeg om je voor te schamen! Hier, pak aan.’ Pats: ze gaf hem een draai om z’n oren die klonk als een klok. Daarna beende ze met een kop als vuur naar binnen. Ze trilde van boosheid en gêne. Ze kreeg geen lucht meer: een aanval van hyperventilatie. Ze moest iets hebben. Er stond nog een fles met een staartje wijn. Samen met een oxazepammetje klokte ze het naar binnen. Dat voelde goed. Beter. Nu nog een sigaretje en even zitten. Het was niet fraai, de scène die ze daarnet had opgevoerd. Ze begon te huilen. Ach wat, ze kunnen de tering krijgen. Iedereen kan de tering krijgen. Niemand trekt zich iets van mij aan. Daar ben je dan zestig voor geworden. Hoe langer je leeft, hoe korter het duurt, inderdaad. Was ik maar dood.
Sophie drukte haar sigaret uit en strekte zich uit op de bank. Ze voelde de tranen langs haar gezicht en zout smakend haar keel inlopen. Toen ze lag kwam Barbara haar een kopje geven om te troosten. Even later sliep ze.
De droom van de afgelopen nacht ging verder.
Rob en Daniël zaten te schaken op een gevaarlijke richel. Ik moet ze helpen, dacht Sophie. Ze hebben niet in de gaten hoe gammel ze daar zitten. Gelukkig, een ladder. Ze zette de ladder tegen de rots en klom erop, maar de ladder was te kort. Het werd donker en ging onweren. Het bliksemde zo dat het leek of het licht aanging. De donder maakte vreemde geluiden. O jee, hoe moet dat nou met m’n jongens, droomde Sophie verder. Eindelijk leken ze zich bewust te worden van hun hachelijke positie. Zonder Sophie op te merkten sprongen ze allebei van de rots en vlogen met rustige slagen van hun enorme vleugels weg, zonder een spoor achter te laten. Dit moet een droom zijn, dacht Sophie en meteen was ze wakker. Wat zou het betekenen? Ik heb het gevonden. Ik moet ze loslaten. Ze hebben mij geen van beide nog nodig en ik hen niet.
Ze sliep opnieuw in. Ze was weer in de bergen en ze viel in een ravijn. Ze viel en ze viel maar, er kwam geen eind aan. Zo vallen is eigenlijk net vliegen, ik vlieg. Ik kan vliegen! Sophie was niet langer bang en vloog zonder moeite haar ravijn uit.

Laaglander




Geen opmerkingen: