Posts tonen met het label Laaglander. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Laaglander. Alle posts tonen

vrijdag 19 oktober 2018

Verliesles



Verliesles

Een prachtige dag in 2013. Met mijn zoon en kleinkinderen ging ik roeien op de Rotte. De zon scheen uitbundig. Eenden, meerkoeten en futen werden gevoederd. De kleintjes spetterde met hun handjes op het water. We picknickten op de kant. Een gelukkige dag voor een zeventigjarige opa. Toen we weer naar huis gingen en we bij de auto stonden bedacht ik dat ik mijn medicijnen in de boot had laten liggen. Snel ging ik terug. Toen ik vanaf het lage steigertje weer op het gras stapte, viel ik en brak mijn nek. Terwijl ik met mijn gezicht in het gras lag voelde ik alle kracht uit mijn lichaam ontsnappen. Alsof de stekker eruit getrokken werd. Accepteren, accepteren, hoorde ik een stem zeggen. Een stem buiten mijzelf; een hallucinatie. Meteen besefte ik dat vanaf dat moment alles anders zou worden. En zo was het ook.
De ambulance reed eerst naar de verkeerde kant van de Rotte en moest kilometers terug rijden. Zodoende lag ik anderhalf uur te wachten voordat ik eerste hulp kreeg. Een ongeluk komt nooit alleen, zeggen ze.
Na langdurige revalidatie mocht ik, met een boel thuiszorg naar huis. Naar mijn vrouw. Een paar weken later kreeg zij te horen dat ze kanker had en een half jaar later was ze dood. De laatste periode voor haar overlijden lagen we samen in de huiskamer, in een ziekenhuisbed, niet in staat elkaar aan te raken. Dat was het ergste van mijn dwarslaesie. Als je denkt dat je alles verloren hebt, kom je erachter dat je altijd nog wel wat meer kunt verliezen.
Ik lig in een ziekenhuisbed, in mijn huiskamer te wachten op hulpverleenster 1. Die komt om negen uur. Om half tien komt hulpverlener 2, die is hoger gekwalificeerd, die doet dingen bij me, die nummer 1 niet mag doen.
De bel gaat. Ik slaak een kreet waar ik zelf van schrik. Dat komt doordat ik een spasme krijg als ik de afstandsbediening van de buitendeur indruk. Spasmen heb ik te kust en te keur. Vooral als ik me beweeg of als iemand me beweegt. De zuster schrikt allang niet meer van mijn ongecontroleerde kreten. Monter komt ze binnen trippelen op hoge hakjes. 'Goedemorgen meneer Schreuder,' zegt ze. 'Goed geslapen?'
'Ik slaap nog steeds en ik droom dat er een engel binnenkomt. Ach, ik slaap nooit goed, daar ben ik aan gewend', zeg ik. Het is Ellen, mijn lievelingszuster. Ze haalt een paar slippers uit haar tas en wisselt van schoeisel. Even later vult de kamer zich met sexual healing van Marvin Gay; de zuster heeft de radio aangezet. Ze zijn allemaal lief maar Ellen ken ik het langst en zij mij. Daardoor weet ze het best wat ik wel en niet wil. De thuiszorg stuurt weleens een nieuwe op me af. Die moet dan leren hoe ze mij moet hanteren. Dat is voor ons allebei lastig. Het is dan balen als ze het na een paar keer voor gezien houdt. Begrijpelijk wel. Zo leuk ben ik niet. Maar Ellen trekt zich niets van mijn humeur aan en is altijd positief. Ellen begint me te wassen in bed.
Om half tien komt Hans erbij. Hans is een gepensioneerde verpleger die een beetje bijbeunt. Hij moet me een klysma geven; daar is Ellen niet toe bevoegd. Hij boft maar. In het begin vond ik dat afschuwelijk maar ik ben de schaamte voorbij. Geen keus hè. Hij geeft me een klysma en vervolgens poep ik liggend op een celstof matje. Mijn plas gaat door een slangetje, dwars door mijn buik een zak in. Met een hijskraan die aan het plafond boven mijn bed hangt, met behulp van een hangmat wordt ik in mijn elektrische rolstoel getakeld. Ik heb een arm en een halve hand die het nog doen. Dat wil zeggen, mijn duim, wijs- en middelvinger doen het een beetje; mijn ringvinger en pink staan in een dwangstand. Met die vingers en knokkels kan ik mijn rolstoel, mijn telefoon, mijn computer en mijn ziekenhuisbed bedienen. Ellen maakt mijn ontbijt en zet die in hapklare brokken op de desk van de rolstoel. Met een speciale ergo-vork eet ik. Mijn drinken zit in bekers met een rietje. Mijn lunch wordt op het aanrecht klaargezet, zodat ik erbij kan. Om elf uur vertrekken ze en ben ik alleen totdat de kokkin komt om zes uur, om mijn warme maaltijd te maken. ’s Avonds om tien uur komt er een verpleegkundige die me in bed takelt.
In mijn rolstoel ben ik enigszins autonoom. Ik doe soms boodschappen. Ik laat dan een medewerker van de super mijn tas inpakken. Dat doen ze graag voor me. Soms ga ik naar mijn zus die in de buurt woont en in het weekend zie ik soms mijn kinderen en kleinkinderen. Zo ziet mijn leven er de laatste jaren uit.
Als je me vroeger zou hebben gevraagd of ik dit leven acceptabel zou vinden had ik vol overtuiging ‘nee’ gezegd. Maar mijn perspectief is veranderd en ik heb dingen geleerd die ik anders gemist zou hebben. Bijvoorbeeld acceptatie en overgave. Iedereen is afhankelijk van anderen. We zijn afhankelijk van infrastructuur, van techniek, van transport, noem maar op. Alleen ik ben wat meer afhankelijk dan de meesten. Ik ben nu heel kwetsbaar, maar niemand kwetst me. De mensen zijn juist goed voor me. Als iemand me op mijn hoofd krabbelt ben ik blij. Dan knor ik van welbehagen. Wie had zoiets ooit kunnen denken?

Laaglander


donderdag 19 juli 2018

Huistirannie

Gevonden op Google afbeeldingen.


Ineens was hij er.
Om nooit meer weg te gaan.
We wisten dat hij zou komen.
Het zat er dik in.
Je kon het zien.
Aan Mirjams buik.
Toch waren we verrast.
Verbaasd.
Hoe oenig kan je zijn?
Wat was hij lelijk.
Een scheel, verkreukeld marsmannetje.
Moeder vond hem prachtig.
De mooiste baby ooit.
Na een dag was hij echt mooi.
Hij nam de leiding.
Hij bepaalde.
Hij heerste.
's Avonds even naar de kroeg?
Samen joggen?
Forget it!
Thuisblijven voor de huistiran.
Eindeloos huisarrest.
Toch kon hij niet weg.
Want we waren reddeloos verliefd.
Een jaar later.
De crèche.
Het beviel mijnheer matig.
In het begin.
Voor de horigen een zegen.
Even lucht.
Maar daar was nummer twee.
Weer iemand die bleef.
De gijzeling ging verder.
Of het nooit gestopt was.
Het ging wennen.
Het werd een verslaving.
Twintig jaar later.
Afkicken.
Want ze gaan verkassen.
Allebei.
Om weg te blijven.
Dat hoort zo.
Dat is niet erg.
Dat wil je zelf.
Dat is een succes.
Dat is normaal.
Dat is het leven.
Dat is goed.
Dat stemt je dankbaar.

Maar je voelt het wel.

Laaglander

zondag 25 februari 2018

Beste Marcel Gelauff

Van Rembrandt
Jij hebt, als van hoofdredacteur van de NOS, in je wijsheid besloten dat blank voortaan wit heet. Hulde hiervoor, bravo! Het werd tijd. Ik ben dankbaar dat ik, na zesenzestig jaar niet langer een verachtelijke blanke ben, maar wit. Trouw en de Volkskrant zijn het ermee eens, dus dan moet het goed zijn.

Je hebt zwart en daartegenover staat wit. Niet dat vage blank. Logisch. Blank, dat associeer je toch met de huidskleur van de gemiddelde Belg, Brit of Hollandse kaaskop; roze, gelig, grauw. Wit daarentegen is compromisloos, er is maar één variant van, rein als sneeuw. Onbezoedeld. Gaaf. Noem maar op. Muhammad Ali zei het al: De witte ridder, het witte huis, de cowboy met de witte hoed op het witte paard. Wit is goed. Veel beter dan blank, duidelijker. Een helderder onderscheid. En een betere vertaling van het Engelse black and white. Zwart en wit. De Engelse taal is sowieso de toekomst want de inzichten over politieke correctheid komen tenslotte uit Amerika.
Als we wit duidelijk definiëren, dan is de rest van de mensheid automatisch zwart. Het gehate N-woord is gelukkig al in ongenade gevallen. Met instemming van in elk geval een gedeelte van hen die, ofwel zelf, of wier voorouders afkomstig zijn uit Afrika, zuidelijk van de Sahara. Mensen dus die vroeger - toen de witte mensen nog blank waren en niet beter wisten, in de duistere middeleeuwen dus (ik schroom het achterlijke woord te gebruiken) - negers werden genoemd. En natuurlijk de politiekcorrecte witte Gutmenschen.

Zij, de voorheen N-woorddragers, zijn samen met hun gehate naam eenvoudigweg afgeschaft.
Dus zullen de Papoea’s, de Hindoestanen, de Chinezen en al die andere onwitte mensen vast ook blij zijn dat ze hun discriminatoire benamingen kwijt zijn en dat ze voortaan zwart zijn. Dat is veel overzichtelijker. Voor iedereen het beste.
Of Turken en Marokkanen nu zwart of wit moeten heten, daar moet jij maar een uitspraak over doen. Jij hebt daar goeie, politiek zuivere ideeën over. Turken en Marokkanen wonen vaak in zwarte wijken, denk daar aan. Maar jij weet dat veel beter dan ik. En mensen met een zwarte en een witte ouder, die zijn zwart hè, want niet wit. Ik vertrouw op je wijsheid, laat mij niet in het duister tasten.

Nogmaals dank, dat ik, dank zij jou niet meer blank ben.


Je trouwe volgeling, Laaglander

maandag 11 december 2017

Ook ik


Ook ik

Ik ben zestien jaar. Ik sta in de bus, de zitplaatsen zijn bezet. Bij een halte wordt gestopt. Er komen nieuwe passagiers binnen. De nieuwkomers moeten staan. Dan staat een jongeman op, zijn gezicht zit onder de acne. Hij zegt tegen een oudere vrouw: 'wilt u zitten?' De jongen komt dicht bij mij staan. Het is behoorlijk druk dus veel keus heeft hij niet. De bus gaat een bocht in. Het evenwicht van de staande passagiers wordt getest. Ik voel een hand in mijn kruis. 'Sorry' zegt de puistige dader, een ongelukje veinzend. Maar bij de volgende bocht heeft hij mij edele delen alweer te pakken. Dat is al te toevallig, denk ik. Ik draai me half van hem weg en ram mijn elleboog met maximale kracht in zijn plexus solaris. Terwijl hij met een kreet voorover tuimelt draai ik me terug en ram mijn knie omhoog in zijn vallende gezicht. Bloedend en kermend ligt hij op de vloer van de bus. De passagiers wijken uiteen en kijken vol ontzetting naar het slachtoffer. 'Wat doe jij nou? Waar is dat goed voor, die aardige, beleefde jongeman zo te mishandelen,' zegt de oude dame, die haar zitplaats aan de aanrander te danken heeft. En zo kan ik nog een tijdje door fantaseren...

Maar zo ging het niet helemaal. Ik wist ik niet wat ik moest na zijn tweede greep. In werkelijkheid stond ik me daar met een rooie kop te schamen. Alsof ìk iets misdaan had, en deed ik helemaal niets. Ik dacht: als niemand het weet is het niet gebeurd. Dan doet het er niet toe. Maar het feit dat ik het vijftig jaar later nog niet vergeten ben, bewijst dat het er wel toe doet. Ik had hem inderdaad op zijn muil moeten timmeren.

Het zullen heel wat mensen - vrouwen vooral - net als ik zijn vergaan. Die ' hem' achteraf op zijn muil hadden moeten timmeren. Maar ja, dat hebben we nu eenmaal niet gedaan. En dat maakte toen dat ik het er niet over wilde hebben, voor geen prijs; het maar zo snel mogelijk wilde vergeten. Wat duidelijk niet gelukt is.
Omdat ik toen niet opgetreden heb, vond ik dat ik geen recht van spreken meer had. En zo zal het veel mensen zijn vergaan want ik ben in dat opzicht niet uniek. Zelfs slachtoffers van veel ernstiger seksueel geweld. Nu, in de flow van #metoo, is het een mooie gelegenheid om me alsnog te uiten, net als al die mensen. Want je uiten moet kunnen. Dat is een mensenrecht.

Laaglander

zaterdag 21 oktober 2017

Het geheime leven van een kerk.


Als ik langs een kerk loop huiver ik altijd een beetje en ben ik blij dat ik niet naar binnen hoef. In mijn jeugd betekende de kerk frustratie. Mijn ouders waren niet streng, maar de kerk, daar moesten we naartoe, elke zondag, goedschiks of kwaadschiks. Kinderen zijn meestal niet dol op wandelen en onze kerk was zeker een kwartier lopen want we zaten precies tussen twee parochies in. Ergerlijk was dat je op vijf minuten een protestantse kerk tegenkwam. Als we protestants waren geweest, had ik niet zo'n pokke-eind hoeven lopen. De mis zelf was ongelooflijk vervelend. En als je zondag wilde uitslapen was je automatisch gedoemd tot de hoogmis van 10:30 uur. Die duurde zeker anderhalf uur met gruwelijk gezang van het zusterkoor, versterkt met dames uit de parochie, en een lange preek; pastoors finest hour. Er waren om 8:00 uur en 9:00 uur missen van een halfuur met korte preek en zonder gezang, maar ja, veel te vroeg.
Vroeger struikelde je over kerken. Nu zijn de meesten afgebroken of veranderd in kinderdagverblijf, appartementengebouw of tapijtgigant.
De Breepleinkerk staat er nog maar wordt niet meer door gereformeerden gebruikt. Op zondag wordt hij gebruikt door de Pinkstergemeente en verder door koren en dergelijke, vanwege het kerkorgel.
Maar deze kerk heeft wel een roemrijk verleden. In de oorlog hebben daar drie joodse gezinnen haast drie jaar ondergedoken gezeten. Er is toen zelfs een kind geboren, Emile Kool, die nog leeft. Op momenten dat er publiek in de kerk was, moesten de onderduikers naar de zolders boven het orgel. De toegang tot die ruimtes was gecamoufleerd. Zo hebben ze overleeft. De geboorte van Emile werd begeleid door een oogarts, die in het verzet zat. De plaatselijke huisartsen durfde het niet aan, want hulp aan onderduikers werd met de dood bestraft. De koster is vlak voor de bevrijding gearresteerd, maar hij heeft niets losgelaten. Alle drie gezinnen hebben de oorlog overleefd.
Koster Jacobus de Mars, dominee Gerrit Brillenburg Wurth en oogarts Leo Lashley vonden het vanzelfsprekend wat zij gedaan hebben. ‘Het komt op je pad, dus je doet het.’
Dat soort bescheidenheid zie je bij echte helden.
Afgelopen juni is over die geschiedenis een boek verschenen van Anja Matser en er is een film in de maak.
In mijn leven ben ik die kerk talloze keren voorbij gelopen, niet wetend van zijn geheimen.
Wonderlijk. Voor mij betekende de kerk verveling, weerzin en frustratie, voor anderen de enige kans om te overleven.

Laaglander


vrijdag 25 augustus 2017

Sint Maarten

Marcel van der Weijden zwemt 4080 baantjes voor wereldrecord


Sponsorlopen heb ik nooit begrepen. Wat kan mij het schelen hoever je loopt. Als je graag hardloopt moet je lekker gaan lopen en mij erbuiten laten. Sponsorlopen worden gedaan door imperfecte atleten. Daar is niets aan voor de toeschouwer. Als iemand collecteert voor een goed doel dan geef ik wat ik geven wil. Punt. Natuurlijk sponsor ik de buurjongen die aan de deur komt met zo'n formulier waarop je kan invullen hoeveel je wil geven per ronde van 400 meter. Ten behoeve van de zwerftekkels in Mauritanië of what ever. Meestal blijkt dan dat dat die jongen veel meer loopt dan ik had voorzien en het nog een behoorlijke schadepost oplevert -
'buurman, ik krijg nog honderdachtendertig euro van u.' 'Je krijgt het zodra mijn salaris gestort is'. - Mazzel voor de tekkels. Misschien is dat ook de list achter de sponsorloop. De slachtoffers van deze ondoorzichtige wisseltruc worden zo optimaal uitgemolken.
Sponsorzwemmen, dat is andere koek, want verricht door Maarten van der Wijden wel degelijk een boeiend spektakel. Maarten van der Wijden, olympisch kampioen 10 km. open waterzwemmen 2008.
Hij zwom onlangs van Engeland naar Frankrijk en terug. Hoeveel dat voor zijn eigen Maarten van der Wijden Foundation heeft opgeleverd kan ik nergens vinden maar het is vast een boel.
Maarten was een talentvol en succesvol zwemmer, toen hij in 2001 op twintigjarige leeftijd leukemie kreeg. Hij is twee jaar behandeld met chemo en stamceltransplantatie. Nog voordat hij na vier jaar officieel genezen was verklaard, zwom hij in 2004 het IJsselmeer over in een recordtijd van 4:20:48 en haalde € 20.000 op voor KWF kankerbestrijding.
Afgelopen mei probeerde hij het vierentwintiguurrecord te breken. Dat lukte net niet maar leverde wel € 8500 op voor kankeronderzoek.
Na zijn carrière als wedstrijdzwemmer legt hij zich toe op sponsorzwemmen voor kankeronderzoek.
Hij sloeg de spijker op zijn kop toen hij reageerde op de suggestie dat hij hard "gevochten" had tegen kanker. Hij sprak nadrukkelijk tegen dat hij "gevochten" zou hebben. De behandeling, die hij gelaten had ondergaan, was wonderwel succesvol gebleken, dit in tegenstelling tot sommige lotgenoten,die net zo gemotiveerd waren op te genezen.
Vechten tegen kanker gebeurt door behandelaars en wetenschappers.
Vandaar dat Maarten van der Wijden zich inzet voor wetenschappelijk onderzoek en hiervoor fondsen werft middels sponsorzwemmen. Daar kan ik onmogelijk tegen zijn, temeer daar zijn projecten wel interessant zijn om te volgen, omdat hij altijd, al dan niet succesvol, een record aanvalt. Het enige smetje op Maarten van der Wijden is zijn lijstduwerschap van de VVD. Niemand is volmaakt.


Laaglander

maandag 14 augustus 2017

Rook



Midden in de nacht werd Guido wakker. Even was hij gedesoriënteerd; waar ben ik? Oja, schrijven op de berg in Spanje. Zijn cursusgenoten en de docente waren naar een straatfeest gegaan in een naburig dorp. Ze waren met een paar auto's vertrokken. Muziek op het plein, Spaanse steil, dacht Guido. Mij niet gezien. Ik ben blij dat ik niet hoef. Hij was als enige achtergebleven. 'Misschien blijven we wel slapen,' hadden ze gezegd. 'Als we teveel gedronken hebben.'
Zijn vrouw had hem voor die schrijfcursus, die in een eeuwenoud klooster werd gegeven, ingeschreven. Ze vond dat hij wat zelfstandiger moest worden. Een weekje zonder haar zou goed voor hem zijn. 'Dat zijn vast en zeker fatsoenlijke mensen, die daar aan meedoen. Dan ben je lekker creatief bezig. Op plat vermaak zitten we niet te wachten.' Guido, die niet zo nodig hoefde en liever thuis was gebleven, of anders, samen met zijn vrouw naar een badplaats was gegaan, had toch maar ingestemd. Zijn vrouw had de beslissing immers al genomen. Bovendien had ze natuurlijk gelijk. Hij was veel te afhankelijk van haar maar het idee dat zij voor hem had beslist wrong een beetje. Hij wist alleen niet waar precies. De reis had hij spannend gevonden. Normaal beheerde mamma, zoals hij zijn vrouw meestal noemde, de tickets en de paspoorten. Maar hij was wonderwel toch aangekomen.
Hij had gedroomd over barbecueën in de tuin. De geur van rook was heel duidelijk geweest. Hij keek op zijn iPhone hoe laat het was. 01:00 uur. Hij draaide zich om op zijn krakende springverenmatras. Warm was het. Overdag was het minstens 30 graden geweest en de warmte zat nog in de stenen. De deuren van zijn huisje had hij wijd open laten staan.
Er welde een onbenoembaar onbehagen in hem op. Iets was niet pluis. Ineens had hij het. Rook! Hij stond op en keek naar buiten. Brandde er iets in de verte? Een zwarte rookkolom wolkte de maanverlichte hemel in. Jeetje, dacht Guido, een bosbrand en kroop zijn bed weer in om verder te slapen, maar dat lukte niet. Guido dacht aan de vele bosbranden van de laatste tijd in heel Zuid Europa. Hij trok het laken over zijn hoofd en voelde het bonzen van zijn hart toenemen. Was ik maar all inclusieve naar Alanya gegaan, dacht hij. Klerezooi. Misschien moet ik 112 bellen of de beheerder wakker maken. Maar daar heb ik helemaal geen zin in. Dat vuurtje gaat wel uit en anders merkt iemand anders het wel op. Als ik alarm sla, gaan ze mij natuurlijk allemaal vragen stellen. Asjeblieft niet zeg.
"112, als iedere seconde telt." Guido werd verscheurd door tegenstrijdige gevoelens. Hij dacht aan de lieve paardjes die in de vallei achter een schrikdraadomheining stonden. En misschien zou het vuur het klooster wel bereiken, wie weet.
Kom, sprak Guido zichzelf toe, ik ben hier ook om zelfstandiger te worden, dus vooruit, niet zo angstig. Met lood in zijn schoenen liep hij naar het hoofdgebouw, ging naar binnen en klopte op de blauwe deurtjes. De blauwe deurtjes; daar mocht je alleen aankloppen als je iets wilde vragen aan de beheerder. Guido had dat nog nooit gedaan. Als hij iets nodig had wachtte hij gewoon totdat iemand anders het ging halen. Hij klopte nog maar een keer, nu wat harder. Jaap, Jaap, riep hij maar Jaap was er niet. Guido had aangenomen dat de beheerder achter de blauwe deurtjes woonde, maar dat was blijkbaar niet zo. Nu werd het nog moeilijker: hij was alleen in het klooster. Hij raapte wat hij nog over had van zijn moed bij elkaar en belde 112. De telefoniste, die ongetwijfeld vroeg of hij een ambulance, de politie of de brandweer nodig had, verstond hij niet maar hij regeerde in het Engels en zei tegen haar dat er een bosbrand op het punt van uitbreken stond, in de buurt van het klooster. De telefoniste zei nog wat onverstaanbaars. Gelukkig, dacht hij. Het gevaar is geweken. Wat zal mamma trots op me zijn dat ik zo kordaat gehandeld heb. Ik ga haar straks appen.
Guido, die aan winnen een haast nog grotere hekel had, dan aan verliezen dacht dat hij nu echt een soort winnaar ging worden. Tegen wil en dank. Maar dat liep anders.
Zijn medecursisten kwamen het terrein oprijden. 'Te gek feest!' riep Fred. 'Fantastische live muziek. Er was ook een enorme barbecue bij, maar die gasten hebben geen verstand van vuur maken, wat een rook zeg, niet normaal gewoon. Je hebt wat gemist, Guido.'
Ineens viel het kwartje.


Laaglander

zondag 13 augustus 2017

Hongertocht



'Ga de wagen uit en ga wat te eten zoeken,' had moeder gezegd. 'Ik moet Rigo de borst geven.'
Mariska had kleine Titi geholpen met aankleden, daarna waren ze met z’n vieren de woonwagen uitgegaan en gingen op pad.
Het was koud. Gelukkig hadden ze allemaal een lekker warm trainingspak. Ze stapten stevig door. Gisteren waren ze hier aangekomen, gestrand kan je beter zeggen. De auto had het weer eens begeven. Vader was hem nu aan het repareren.
Waar haal je zo gauw iets te eten vandaan, in deze verlatenheid? Ginds, tussen de kale bomen zagen ze een boerderij. Daar maar wat vragen, dacht Mariska. Toen ze vlak bij de boerderij waren gaven ze elkaar een hand. Dat had Moeder ze geleerd; vier brave kinderen die hand in hand lopen, dat vinden burgers schattig.
Er stond een hoog gaashek om het erf heen. Zag er niet erg gastvrij uit. Zal wel weer zo'n gierige boer zijn, daar had Mariska enorm de pest aan. Toch maar kloppen, wat moet je anders? Mariska bonsde op de deur. Geen reactie.
'Bij boeren moet je altijd achterom lopen,' zei Mario.
'Ja,' zei Mariska,' maar achter zit vaak een hond.' Ze hoorde geen hond blaffen. Achterom dan maar. De achterdeur van de boerderij was dicht. Het hondenhok stond open. De hond was in elk geval niet thuis. Kleine Nedjo rende naar het hok, kroop erin en begon te blaffen.
'Kefkef, woef woef ik ben de hond', riep hij. Mariska werd haast misselijk van woede.
'Kappen daarmee!,' riep ze. 'We moeten zo'n gierige boer niet kwaad maken!' Ze klopte nogmaals op de deur.
'Meneer, mevrouw', riep ze. De anderen vielen in: 'Meneer de boer, mevrouw de boerin, wij zijn arme kinderen met honger. Help ons alstublieft.' Zulk koorzang had in het verleden weleens gewerkt, maar nu kwam er geen reactie. Waar zouden de bewoners zijn?
'Misschien wel dood, zei Mario.
'Ja,' zei Nedjo, ze zijn vast dood. Wij gaan hier wonen.'
'Praat geen onzin,' zei Mariska. 'Ze zijn natuurlijk op het land. Laten we maar kijken of er hier iets te vinden is. Mario, jij gaat bij de poort op wacht staan. En roep me als er iemand aankomt, dan ga ik in die schuur kijken.' Mariska liep naar de schuur. Titi en Nedjo wilden meelopen. Maar dat vond Mariska geen goed idee. 'Ik ga alleen, jullie zijn daar nog te klein voor.'
'Ik ben groter dan Titi,' zei Nedjo.
'Ja, maar nog niet groot genoeg, mooi buiten blijven wachten en roepen als je iemand ziet'. Mokkend bleven de kleintjes achter. Mariska ging de schuur binnen. In de schuur was het schemerig, het rook naar dieren en hooi. Er klonk een zacht geritsel. Toen haar ogen aan het schaarse licht gewend waren, zag ze een rijtje konijnenhokken.
Even later kwam ze naar buiten met een groot, wit, spartelend konijn in haar armen.
'Wat een schatje' zei Nedjo,
'Wat een schatje,' kletste Titi hem na.
'Ik heb altijd al zo'n mooi, lief konijn willen hebben.' Zei Nedjo.
'Deze kunnen we niet houden. Deze eten we op,' zei Mariska. Ze zette hem op de grond en hield hem stevig vast bij zijn nekvel.
'Neehh, neehh,' huilden de kleintjes in koor.
'Hoe doet vader dat ook alweer, een klap achter zijn oren... Geef me die bijl eens aan.'
Mario was erbij komen staan. Ook zijn lipje begon te trillen.
'Nee hoor, dat is veel te zielig,' piepte hij.
'Kinderen met honger, is dat niet zielig dan!'
Plotseling stond er een grote man voor ze. Waar was die opeens vandaan gekomen?
'Wat doen jullie hier, voor den drommel,' baste hij.
Mario keek heel snel even naar Mariska.
'Ik heb dit konijn op de weg gevonden,' zei ze,' en ik dacht, die zal wel bij deze boerderij horen. Daarom kwam ik hem terugbrengen. Is hij van u?'
'Ja, dat is hij, wis en waarachtig.’ De boer keek haar even aan. ‘Die deugniet is al eerder ontsnapt. Wat een keurige kinderen zijn jullie trouwens, om hem terug te brengen.'
'Krijgen we nu een beloning?' vroeg Nedjo.
Mariska gaf hem een duw.
'Zeker en vast krijgen jullie een beloning. Geef me dat konijn even aan, dan ga ik kijken wat ik heb.’ De boer verdween met het konijn in de schuur. Gespannen wachtten de kinderen. Daar was hij weer.
Es even zien, een mandje appels, een worst en een brood, is dat goed?'
'Ja, meneer', zei Mariska. Dankuwel meneer.
Even later liepen de vier Sintikinderen terug naar de woonwagen, de mand tussen Mariska en Mario in.
'Wat waren dat voor kinderen?' vroeg de boerin, die net aan kwam lopen.
'Zigeunerkinderen, arm als de neten. Ze probeerden die witte te stelen. Ik heb ze maar wat te eten gegeven.'
'Daar heb je goed aan gedaan, man,' zei de boerin.



Laaglander

donderdag 13 juli 2017

Freakshow in Portugal

Het buurtfeest in Costa da Caparica was al een tijdje gaande voordat we het opmerkten. We hadden met de hele familie gegeten in een buurtrestaurant. Voldaan en nagenietend van de gezelligheid ging iedereen zijns weegs. Toen we in het vallend duister, via een schilderachtige kade, naar de auto liepen hoorde ik in de verte een zanger en dacht: is dat een plaatje van Julio Iglesias of niet en kàn dat wel, een Spaanse zanger in Portugal. ‘Nee joh,’ zei Marian, ‘dat is live, een feest of zo. Muziek op het plein, Portugeese style.’ Onze nieuwsgierigheid was gewekt. Als door sirenen gelokt volgden we door smalle straatjes het muziekspoor en kwamen terecht in een fantastische party waar volwassenen, kinderen en honden aan het feesten waren. Het leek op een Fellinifilm, hoewel, in een film zou je zoveel malle Pietjes vergezocht vinden. Er was duidelijk een overschot aan zonderlingen, zwakbegaafden en dorpsgekken. En onder de andere mensen was een indrukwekkende hoeveelheid onderbeten, overbeten, lelijke koppen en dwerggroei te zien. Ofschoon Costa da Caparica op een steenworp afstand van Lissabon ligt – de Taag over, langs Cristo Rei en je bent er – heeft inteelt er lelijk huisgehouden.
Er was een geïmproviseerde bar, een oud-Portugeesche gebakkraam en een podium waar drie dikke, somber kijkende, besnorde mannen liedjes de zoelte instuurden, volmaakt passend bij de fantastische zomeravond. Een mengeling van Juan Luis Guerra, Rowan Hèze en Los Lobos. Maar dan in het Portugees. Het eerste dat we zagen was, op zuidelijke klanken, een countrylinedance die zo perfect werd uitgevoerd dat daar wel repetitie aan vooraf móest zijn gegaan maar het was duidelijk geen uitvoering want iedereen had gewone kleren aan. Een reus met een half gebit en een wijnvlek die een groot deel van zijn gezicht besloeg, deed alles precies verkeerd en botste steeds tegen de anderen aan. Toch werd niemand kwaad. Naast de line stond een jongentje van een jaar of tien aandachtig mee te dansen. Een kleuter gooide ritmisch op de muziek steeds haar knuffel de lucht in en ving hem op. De band speelde onvermoeibaar door. De muzikanten zongen om beurten, alle drie even goed. Na de linedance werd er ‘gewoon’ gedanst. Los en in salsastijl. Vaak vrouwen met elkaar. De meesten waren op hun paasbest, in trevira jurken en uitbundige tatoeages uitgedost. Ze dansten goed, soepel in de heupen, tikje uitdagend. Hoewel er alleen plaatselijke Portugezen waren, voelden wij ons welkom. Na een tijdje voegde mijn knappe zoon en zijn beeldschone vriendin, ook gelokt door de authentieke klanken, zich bij ons. Geprikkeld door de ritmische muziek waagden zij een dansje en zo voegden ze een grappig contrast toe aan dit schilderachtige plaatje.


Laaglander




woensdag 12 juli 2017

Zoekt en gij zult vinden,


Ik ontving vandaag een nieuw litterair meesterwerk van onze onvolprezen Laaglander.
Het vertelt over zijn vakantie ervaringen in Portugal
Over line dansers, Fellini figuren en zangers.
Verder ga ik niets verklappen.
Wij hebben een afspraak, hij en ik,
Hij schrijft de stukje en ik zoek de plaatjes.
Normaliter: No problem.
Maar nu?
De steekwoorden die ik anders gebruik zagen geen hout.
Lijken niet op van wat ik zoek.
Ga even ver kijken op Google afbeeldingen.
Dus: jullie moeten even in spanning afwachten op de traktatie van Laaglander.



vrijdag 19 mei 2017

Geluksdag



Geluksdag

Zomer! Op naar de skiberg, Bergschenhoek. We trainen voor de Rotterdam marathon. In de zomer trainen voor een evenement in april mag vroeg lijken, maar als je een marathon voor het eerst loopt, zoals mijn zoons, vereist dat een lange, serieuze voorbereiding. En serieus is deze training.
We volgen een lang mountainbikepad. Het strekt zich uit over het hele recreatiegebied. Kronkelend, klimmend en dalend, door dichte bosjes en over de boomloze flanken van die vermaledijde skiberg, door de kunstmatige Ardennen - the Dutch mountains. Zweet bijt in mijn ogen. De hete lucht lijkt stil om me heen te blijven, met me mee te gaan. Wolken insectjes stalken me. Ik houd mijn blik strak op het smalle, ruwe pad gericht. Een moment van onoplettendheid en je ligt op je gelaat. Voor me uit zwoegen Koen en Mick. We zijn verbonden door een bloedband, toch kan ik ze slechts met pijn bijhouden. Af en toe moeten we het pad af voor een fietser. In de verte zweeft een roofvogel stil in de lucht. De geur van rijpe bramen en stinkende berenklauw is bedwelmend. Het is fijn en het doet pijn. Seksvrij masochisme.
Aan het eind van de lijdensweg wacht een beloning: de Rotte. Een smalle brug over de rivier verbindt Rotterdam met Bergschenhoek. Als het warm is hangen daar, naar oud-Hollands gebruik, jongeren. Rokend, energydrinks drinkend en zwemmend. Dat gaan wij ook doen. Althans, zwemmen. Ik maak aanstalten om van de brug af te duiken. Een hangjongere vertelt me dat ik beter de andere leuning kan nemen, omdat het daar dieper is. Een meisje zegt: 'hé, die opa doet ook mee!' Ze zijn soms best aardig, die gasten. Mick en ik duiken vanaf de goede kant de Rotte in. Gealarmeerd door gruwelverhalen over scheepswrakken, winkelwagentjes en ouwe ijskasten, duikt Koen liever niet met zijn hoofd naar beneden. Hij springt. Iemand moet het verstandigst zijn. Het koele water is weldadig. In een klap is alle vermoeidheid omgezet is welbehagen.

Op het moment dat we een eindje bij de brug vandaan zijn gezwommen stopt een patrouillewagen en arriveren de veldwachters Bromsnor en Flipse. Hoe graag hadden ze gezegd: 'Op heterdaad, het spel is uit, jullie zijn er gloeiend bij!' Maar het is mijn geluksdag, niet de hunne. 

Laaglander

zondag 16 april 2017

9 april 2017, de marathon van Rotterdam


Altijd is de dag van de marathon de warmste van het jaar, tot dan toe. Pure magie. Dit jaar is het niet anders. Ingebed in donkere, koude dagen is 9 april een kraakheldere, zonnige, warme dag. Niet ideaal voor de lopers, maar wel voor de toeschouwers.
Ik loop die marathon voor de tweeëntwintigste keer. Nooit heb ik mijn kinderen onder druk gezet mee te doen maar spontaan willen mijn jongens de marathon ook lopen. Mick van 35 en Koen van 21. Dat maakt het extra bijzonder voor mij en hun moeders.
De marathon heeft dit jaar zeventienduizend deelnemers. Daarom wordt er in vijf zogenaamde startgolven, met tussenpozen van tien minuten, gestart. Wij zitten in de laatste wave.
We zijn ruim op tijd. Mick vertelt dat hij vrijwel niet heeft geslapen. Hij voelde zich niet nerveus maar hij denkt door teveel suiker in zijn bloed als gevolg van het koolhydraat stapelen. Koen en ik hebben goed geslapen en ontbeten. Ik heb ook nog een fles bietensap proberen te drinken want dat schijnt je zuurstofopnamecapaciteit te verbeteren, maar na een halve fles was ik zo misselijk dat ik de rest maar heb laten staan. Koen begint sowieso niet aan dat soort fratsen.
Voor de start was het best nog koud. Mick liep te rillen in zijn hardloopsetje. Ik had een oud trainingspak aangetrokken, dat ik bij de start gewoon weggooi. Toen ik de warmte van de zon voelde wilde ik het weggooien, maar Miick wilde het de laatste tien minuten nog wel even aan.
Een helikopter cirkelde boven de Coolsingel. Lee Towers zong vanuit een hoogwerker ‘You never walk alone’ en menig traantje werd geplengd.
Toen mocht Ahmed Aboutaleb het kanon afschieten men ging de eerste wave van start
Nadat het eerste startschot geklonken had, schuifelde wij in de massa voetje voor voetje van het Hofplein richting Coolsingel. Wij starten veertig minuten na het eerste startschot. Het was druk en het ging niet al te snel. In het begin, de eerste tien, vijftien minuten is dat wel goed. Rustig inlopen heet dat. Maar de hele marathon moet je je eigenlijk aanpassen aan het tempo van je omgeving, of je moet steeds versnellen, inhouden en tussen mensen door schichten. Allemaal energieverlies. Nee, voor een snelle marathon moet je ergens anders zijn of je moet vooraan starten. Maar dat is nu eenmaal een gegeven. Het mooie van Rotterdam is dat het één groot feest is. Het hele parkoers staan blije, vrolijke mensen je aan te moedigen. Overal staan bandjes, dweilorkesten en deejays. Kinderen met fruit. Picknickers, feestvierders. Rotterdam is een groot feest. Mijn vrouw, mijn ex, mijn dochter - die de kwart marathon had gelopen - mijn kleinkinderen en de partners van mijn kinderen riepen ons toe in Kralingen. De tocht was haast volbracht.
Na de finish wachten wij elkaar op. Koen zag bleek maar had de beproeving goed doorstaan. Mick had het wat moeilijker gehad. Kramp en spierpijn.
Na de marathon was het nog warm in de stad. Het was ontzettend gezellig. De terrassen waren overvol. Grote glazen bier gleden in dorstige kelen. Menig atleet, de medaille om de nek, zat zijn persoonlijke overwinning te vieren. Mick had te veel spierpijn om te gaan zitten; hij zou niet meer overeind kunnen komen en Koen wilde naar huis. Maar de wandeling naar de metro was sfeervol. Thuis gekomen lieten wij ons in de watten leggen met kip piripiri en veel bier. Dat hadden we nodig én we hadden het verdiend.


Laaglander