Mijn carrière liep ten einde, de
veranderingen in het gemeentehuis boeide me nog maar matig, voor zover ik ze
kon volgen; ik keek reikhalzend uit naar mijn pensioen.
Judith was gedetacheerd door een pr-bureau. Een vijfenveertigjarige, vrijgezelle,
knappe, zwarte vrouw met een stralend humeur en een ongegeneerde harde
schaterlach, die in mijn buik resoneerde en daar meteen het ‘vlindereffect’
veroorzaakte: Ik werd op staande voet verliefd op haar. Ze had al snel iets in
de gaten en bleek het wel leuk te vinden. ‘Wat zit je steeds naar me te
koekeloeren, heb ik iets van je aan’, met een blik vol plagerige flirterigheid.
Ja, ze vond mij aantrekkelijk. Leuker dan mijn jongere collega’s met hun
scoringsdrift, hun dikke pensen en hun foute grappen.
Ik voelde mijn bloed bruisen, danste van binnen, kreeg oog voor mijn
omgeving, alsof ik uit een halfslaap ontwaakte, alert en ad rem, wilde buiten
straatmakers complimenteren met hun vakwerk, de schoonmaakster bedanken voor
haar inzet; was liefdevol en vrolijk.
Als kers op de taart vroeg
Judith: ‘Jij doet toch aan hardlopen? Daar ben ik pas mee begonnen, ik weet
eigenlijk niet hoe je dat moet aanpakken. Misschien doe ik het wel fout. Mag ik
een keer gezellig met je mee?’
Toen kon ik nog terug maar de roep van de
natuur was veel te sterk. Dus ik zei: ‘oké.’ Ik vertelde mijn echtgenote Sophie
dat ik met mijn broer Ben ging trainen en daarna bij hem eten, rat die ik was;
ik was me al aan het indekken. Ben, pas gescheiden, was zelf niet vies geweest
van een slippertje, wilde best voor een alibi zorgen, hij vond het lachen. Dat
ik m’n vijfendertigjarige relatie in
gevaar bracht, daar dacht hij, geloof ik, niet over na.
Verliefde stelletjes, ijsverkopers, picknickers
, honden, skaters, joggers, prikkelende barbecuegeur, muziek een lauw briesje
en een voorjaarszonnetje; het Kralingse bos was één party.
Toen we liepen bemerkte ik dat ze geen
beginner was. Wat dat betekende liet me blozen als een bakvis. Ik zat in een
achtbaan, de rit was begonnen, ik kon er niet meer uit.
Ik dribbelde om haar heen en praatte
honderduit. Ze rook naar parfum, gemengd met een opwindende exotische
lichaamsgeur. Toen ze na afloop voorstelde: ’Bij mij afpilzen?‘, was ik allang
veranderd in een hijgerige reu. In haar flat liep dat biertje uit op meer
biertjes om tenslotte uit te barsten in de vrijpartij die als dreigend onweer
in de lucht had gehangen. Ik voelde me levend, sterk en jong; een puber van
vierenzestig. Tegelijkertijd voelde ik me schuldig en dacht aan Sophie, dit kan
helemaal niet, waar ben ik mee bezig? Maar ik stopte niet, mijn handelen ging
voor mijn denken uit; ik had niets te willen, hormonen en feromonen hadden de
leiding.
Vanaf april hadden we een
verhouding. Ik ging geregeld naar haar flat. Lange duurloop, zakenreis, overwerk, noem maar op geen
smakeloze smoes werd geschuwd. Sophie had wel ièts in de gaten; ze vond mijn
goede humeur verdacht, maar ze wist niet
wat er precies aan de hand was. Ze werd steeds chagrijniger.
In juli ging het niet meer, het bedrog en de uitvluchten. Ik wilde bij
Judith zijn. Toen Daniël, onze jongste, op zichzelf ging wonen leek dat hèt
moment om bij Sophie weg te gaan.
Ik trok bij Judith in.
Ik ging met pensioen en nam een deeltijdbaantje
als postbode.
In september ging Judith naar Suriname voor
familiebezoek.
Vanuit Suriname belde ze dat het uit was. Ze
was haar oude liefde tegen het lijf gelopen, ze waren opnieuw verliefd geworden
en besloten bij elkaar te blijven. Ze vond het lullig voor mij maar ik begreep
het toch wel? Als er iemand was die zoiets begreep…’Ik ken hier een betrouwbare
Bonuman, die zal ik een wintiritueel voor je laten doen, zodat je weer naar
Sophie terug kan, want zeg nou zelf, met ons, dat ging toch niet, jij hoort bij
Sophie!
Doe de huissleutel maar in de
brievenbus’.
Ik ben
meteen vertrokken, dat leek mij het minst pijnlijk. Gelukkig had ik m’n broer. In
zijn grote huis was ik welkom. Ik likte ik mijn wonden en zocht, met niet al te
veel haast en enthousiasme, naar een eigen onderkomen. Als hij ’s avonds thuis
was gingen we hardlopen, na afloop eten,
heel veel biertjes drinken en wauwelen over mijn situatie.
‘Ik ben eigenlijk blij dat ik weg ben’.
‘O ja? Maar anders wel een lekker
wijf.’
‘Altijd visite, bleven vaak slapen ook, kwam
ik ’s ochtends m’n bed uit, lag er weer een neef te slapen op de bank en altijd
die pestmuziek, als het maar black was. Ouwe soul, reggae, hiphop, ze hield
niet van blanke pop, zelfs niet van Prince en niet van country, redneck- kukluxklanmuziek
zei ze dan. Het interieur: een schiettent, dat eten, eerst vond ik het wel
lekker, maar altijd roti, pom met rijst of bruine bonen, het kwam me m’n
neusgaten uit.’
‘Maar jìj kan toch goed koken.’
‘Jawel, maar ik mocht niet in haar keukentje, haar heiligdom komen… nou
ja, ‘t mocht wel maar niet van harte, weetjewel. En boerenkool of zo hoefde ze
niet. Ik heb het maar losgelaten. Ellenlange telefoongesprekken hé en keihard, met
die stem, waar ik zo op gevallen was, in Sranan, natuurlijk’
‘Maar wel een lekker wijf, tjezus, wat een
lekker wijf.’
‘Ja,
dat dan weer wel, dat heb je goed gezien, Ben. En altijd dat gelul over winti.’
‘Winti?
‘Zwarte kunst, voodoo, weetjewel, ze zag overal geesten en duivels. Op
het gemeentehuis was ze zakelijk en professioneel maar privé bijgelovig, al die
mensen hoor. Jij thee? Nee, zeker‘, zei ik, terwijl ik een fles Johnnie Walker
openschroefde. Klokklokklok op de ijsklontjes. Dat ging er wel in.
‘s Morgens een kater van belang.
Nee, blij dat ik van die vrouw af was.
In december moest ik post bezorgen in
mijn oude buurt. Ik kneep ‘m wel een beetje maar ik dacht dat Sophie wel aan
het werk zou zijn - ze is lerares Engels
- maar nee en toevallig was Daniël daar ook, hij is vuilnisman. Het leek wel of
het zo moest zijn. Sophie heeft moeite
met zijn beroep maar ik vind: liever een blije vuilnisman dan een depressieve
academicus.
Sophie wachtte me op; ze wilde praten. Dat
overviel me, ik sloeg op de vlucht. Ze werd zo kwaad dat ze me een klap voor
mijn harses verkocht. Ik vond haar verschrikkelijk aantrekkelijk, wat een
temperament. Daar ben ik indertijd voor gevallen.
Zij ging naar binnen en ik sprak nog
even met Daniël. Hij vertelde dat Sophie veel verdriet had, in behandeling was
en tegen kerstmis opzag omdat dat vroeger zo gezellig was. ‘Ze hoopt nog steeds
op je terugkomst hoor, had je niet gedacht hè, ouwe?’
Nee, had ik niet gedacht. Het opende perspectieven. Je ben een
opportunist of niet. Wat te doen, meteen terug gaan? Beter van niet, Sophie
leek overstuur. Een berouwvolle mail van de ootmoedige reu, die met de staart
tussen de benen en hangende pootjes terug wil, was misschien beter. Of een
echte papieren brief met kerstkaart, nog beter. Ze was vroeger verrukt over
mijn liefdesbrieven.
Sophie was door haar huisarts, waar ze
voor slapeloosheidklachten naar toe was gegaan, verwezen naar een psycholoog.
Daar vertelde ze het relaas van haar ontrouwe partner.
‘Er
werd veel gescheiden in onze buurt en kennissenkring maar wij zeiden vaak tegen
elkaar: “wij doen dat niet, wij praten, wij hebben een goeie relatie, wij zijn
anders”, maar het is toch gebeurt. Het lijkt wel of dat mens hem betoverd
heeft.’
De therapeut - een knappe vrouw met indrukwekkende bruine ogen - had
haar bij de eerste sessie gevraagd na te
denken over de vraag: ‘Wat zou je doen als Rob weer voor je deur staat?’
Toen Sophie Rob haar straat zag
inlopen, nota bene tegelijk met Daniël, had ze daar een bijzondere betekenis
aan toegekend. Maar hij was ervandoor gegaan. In eerste instantie was ze
radeloos geweest, daarna had ze een inzichtgevende droom gehad waarin Rob en
Daniël als engelen waren verschenen. Toen besefte dat ze zelf ze ook voor de
vrijheid kon kiezen, haar lot in eigen handen nemen.
Wat ik die morgen van de
vierentwintigste december op mijn mail las verbaasde en verheugde me; wat je
noemt een blijde tijding:
Lieve Rob, ik heb spijt dat ik je een klap
heb gegeven