Lang geleden kreeg ik dit gedicht van Lijn, vrucht van
mijner schoot zoals ik hem soms noem. 40 Jaar is hij nu en we wonen ver van
elkaar. Soms te ver. Dus zit het er niet in om eventjes binnen te wippen voor
een bakkie of zoiets. Wanneer we elkaar bellen is het telkens weer thuiskomen.
Hij heeft het druk, erg druk, te druk. Dit gedicht kreeg ik ingelijst en al en
sindsdien gaat die met me mee en hangt op een plek waar ik het regelmatig kan
lezen als ik hem mis. Zo blijft die bij me en voel ik zijn neus tegen de mijne.
VI
Er is geen plaats om te blijven,
Wij ontvangen kaarten met groeten,
Buiten woont een paard in de kou.
Toen we van niemand waren, toen
We nog in het wild leefden, een vacht
Hadden we toen, met druppels en snot.
Ik loop in het grijze bevroren gras, kom
Zo dicht bij je lieve kop, je ogen,
Je donzige neus, dat mijn bril beslaat.
Ons huis is omgeven met asgrauwe etsen met paarden en wandelaars.
Een plek is
Uitzicht op vroeger, op later, op verte.
Helaas weet ik niet wie de dichter is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten