vrijdag 15 maart 2013

VI



Dit gedicht heb ik ooit van mijn geliefde zoon gekregen. Wie de schrijver is? Ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat dit gedicht me raakt, diep raakt en het is alsof Merlijn me dit in mijn oren fluistert.

Er is geen plaats om te blijven, wij ontvangen kaarten met groeten, buiten woont een paard in de kou.
Toen we van niemand waren, toen we nog in het wild leefden, een vacht hadden we toen, met druppels en snot.
Ik loop in het grijze bevroren gras, kom zo dicht bij je lieve kop, je ogen, je donzige neus, dat mijn bril beslaat.
Ons huis is omgeven met asgrauwe etsen met paarden en wandelaars. Een plek is uitzicht op vroeger, op later, op verte.

Geen opmerkingen: