Dit gedicht
heb ik ooit van mijn geliefde zoon gekregen. Wie de schrijver is? Ik weet het
niet. Wat ik wel weet is dat dit gedicht me raakt, diep raakt en het is alsof
Merlijn me dit in mijn oren fluistert.
Er
is geen plaats om te blijven, wij ontvangen kaarten met groeten, buiten woont
een paard in de kou.
Toen
we van niemand waren, toen we nog in het wild leefden, een vacht hadden we
toen, met druppels en snot.
Ik
loop in het grijze bevroren gras, kom zo dicht bij je lieve kop, je ogen, je
donzige neus, dat mijn bril beslaat.
Ons
huis is omgeven met asgrauwe etsen met paarden en wandelaars. Een plek is
uitzicht op vroeger, op later, op verte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten