Wu Hang-Li
Ik heb al jarenlang een tekst in mijn bezit dat verhaalt over een gesprek tussen meester en leerling. Dat gesprek ging over een kristal en de betekenis die de meester er aan gaf. Deze meester is Wu Hang-Li. Die tekst vonden Hot en ik toch wel bijzonder inspirerend en vooral tijdloos. Dus zocht ik tijdenlang een boek over hem in de 2de hands markt. Eindelijk vond ik een boekje dat een beetje verhaalt over het verleden van deze man. De schrijver is Norbert Loeser en het boekje heet 'De wijsheid van Wu Hang-li. '' Ook hij wist niet veel over deze man maar hij denkt dat die na 213 v.Chr. leefde. deze datum is berucht door de Qin dynastie en de grote boekenverbranding en het uitmoorden van de Confusius geleerden. Als Wu Hang-Li tijdens en voor deze datum had geleefd zou hij ook gedood zijn, dus hij is geboren na 213 v.Chr. maar wel ongeveer in die tijd. Het is en blijft gokken. Het is wel een zeer oude tekst en als je door het taalgebruik kunt lezen zou je 'zoals vele andere teksten van bekende denkers door de tijden heen' het nu nog steeds gelden. Door de tijd heen zijn de mensen omringd door allerlei technieken en telkens noemen ze die de moderne tijd, modernste tijd enz. Altijd komt dit onderwerp terug in de geschriften van de filosofen. De 'strijd'tussen de generaties, rijk en arm enz.
Meestal bleef Wu Hang-Li in zijn huisje , en zijn vrienden kwamen elke dag om lange gesprekken met hem te voeren in de hoop, zijn gemoed op te helderen en een nieuw vertrouwen in hem te doen ontwaken. Wu Hang-Li echter, hoe gaarne hij ook urenlang met hen sprak, was voor hun woorden niet toegankelijk. Daarom besloten zij, hem over te halen, zijn afgeslotenheid op te geven, zich als vroegere tijden weer onder de mensen te bewegen en zodoende de last te verlichten, die hem nog steeds scheen neer te drukken en al zijn overpeinzingen somber kleurde.
Zo kwam het, dat Wu Hang-Li en zijn vrienden eens door de straten van dse hoofdstad dwaalden, druk pratend en soms in opwekkende gedachten verdiept. Zij hadden echter nog niet ver gewandeld, toen zij een lange stoet van jonge mensen tegenkwamen, zingend en joelend. Enkele waren gewapend, anderen zwaaiden met vaandels en bonte doeken. Zij waren op weg naar het paleis van de vorst om de opheffing van bepaalde wetten te eisen, die zij als onrechtvaardig en verderfelijk beschouwden. Wu Hang-Li bleef staan en sloeg de voorbijtrekkende stoet met bezorgde blikken gade. Een van zijn vrienden, die dit zag, vroeg aan Wu Hang-Li:
‘Waarom deze bezorgdheid? Is het niet goed, dat de jeugd zich roert, en haar krachten wil ontplooien? Is het niet loffelijk, dat zij haar bijdrage wil leveren om de algemene ontreddering tegen te houden?’
‘Waarom deze bezorgdheid? Is het niet goed, dat de jeugd zich roert, en haar krachten wil ontplooien? Is het niet loffelijk, dat zij haar bijdrage wil leveren om de algemene ontreddering tegen te houden?’
Wu Hang-Li keek zijn vriend peinzend aan, voordat hij antwoordde:‘Het is goed, dat de jeugd haar plaats in de wereld wil veroveren, zolang de ouderen haar die plaats betwisten, en het gezag gehandhaafd blijft. Maar zodra de ouderen vrijwillig afdanken en de jeugd de leidsel in handen geven, dreigt er een stortvloed, die alles en iedereen zal overstromen. De jeugd moet luidruchtig zijn-wie zou haar willen beletten, te schreeuwen en haar wens kenbaar te maken? Maar haar kreet moet een roep van verlangen zijn, en gee triomfantelijk gejuich. Jeugd is belofte, is onzeker tasten en de juiste weg zoeken, die voor haar slechts in vage omtrekken herkenbaar is. Wat moet de jeugd beginnen, die men doet geloven, dat zij het doel heeft bereikt? Het gebaar der rijpheid en ondervinding, dat zij zich hier aanmatigt, misstaat de jeugd.’
‘Zijt gij niet onrechtvaardig en al te streng?’ vroeg een vriend.
‘Ik klaag de jeugd niet aan’, antwoordde Wu Hang-Li, ‘al gaat ook zij niet helemaal vrijuit. De grootste schuld echter treft de ouderen, die het de jeugd al te gemakkelijk maken. De jonge mens grijpt, wat zijn begerige handen kunnen houden, zonder te vragen of het hem ook toekomt. Maar de ouderen moeten weten, dat de jeugd van verkwisting en verguizing leeft, en dat alle schatten der aarde niet toereikend zouden zijn om de mateloze begeerte van de jeugd te stillen.’‘Hoe komt het dan, dat de jeugd de macht in handen gelegd ziet?’ vroeg een ander van Wu Hang-Li’s vrienden.
Deze zei : ‘Hebt ge nog niet opgemerkt, dat niemand meer oud wil worden? Een grijsaard was vroeger een eerbiedwaardige verschijning, men eerde hem overal om de som van levensondervinding, die hij in vele jaren had opgedaan,- en levensondervinding dunkte iedereen het hoogste en begerenswaardige goed. Thans echter streven mensen er naar, om de vergankelijke jaren der jeugdige onbezonnenheid te bestendigen,- wij erkennen de waarde van de hoge leeftijd niet meer.’
‘Maar is het niet mooi om jong en fris te blijven, om de oneindigheid van de nieuwe dag met vernieuwde kracht te voelen?’
‘Zo denken slechts zij, die dit leven beschouwen als de som van alles, wat ons is toebedeeld’. Antwoordde Wu Hang-Li, ‘zo denken zij, die angst voor de dood hebben, omdat de wil van de Hemel wantrouwen. Het is een zeer ernstige vergissing te geloven, dat de jeugd de oneindigheid van Hemel en Aarde sterker beleeft en duidelijker beseft dan die van de rijpere leeftijd,-het tegendeel mis waar. En zijn wij geen dwazen, meer dan dwazen, om er naar te streven, iets vast te houden, wat ons toch onherroepelijk ontglipt? Kunnen wij beletten, dat onze haren grijs worden, dat onze huis rimpelt, dat ons bloed trager stroomt en onze gewrichten verstijven? De mens is geworden om te rijpen en oud te worden, en hij dient zich van deze wet van de Hemel bewust te zijn. Een mens, die niet meer rijp wil worden, is als een plant, die niet wil bloeien noch vruchten wil dragen, is als een rups, die geen vlinder wil worden, is als een ei, dat weigert, kuiken te worden.