… suicide is painless / It brings on
many changes / And I can take or leave it if I please, zongen ze vroeger, bij
de tv-serie M.A.S.H.
En zo is het maar net. Zelfmoord komt veel voor onder
psychiatrische patiënten. Niet alleen depressieve mensen, ook jonge
schizofrenen maken vaak de balans op, als ze een paar maal psychotisch zijn
geweest. Voor een toekomst van opnames en crises bedanken ze en stappen bewust
uit het leven. Of de patiënt heeft een dwingende stem die hem opdracht geeft
een eind aan zijn leven te maken, dat bestaat ook. En er zijn mensen die niet
echt depressief of psychotisch zijn, maar toch dood willen..
Hoewel ik veertig jaar
in de verpleging werk, waarvan meestentijds in de psychiatrie, had ik nog nooit
direct een suïcide meegemaakt. Als er een suïcide was, had ik net geen dienst. Stom
geluk, want het is ook voor een professional bepaald geen pretje. Maar onlangs was ik toch aan de beurt.
Op een zondag was ik ingedeeld op de
crisisafdeling. Ik wilde juist een sigaret draaien voor een patiënt die in de
isoleer verbleef, toen collega Roel binnenkwam. Hij liep meteen op mij af en
vroeg of ik mee kon komen. Ik wilde eerst het sjekkie draaien maar Roel drong
aan: ‘nu meteen meegaan alsjeblieft’. Ik ging met hem mee, onderwijl propte ik
het pakje shag in mijn zak. Hij liep naar de slaapetage van de open afdeling,
ging een slaapkamer binnen en meteen naar de douche. Daar hing roerloos aan de
kraan met een elektriciteitsdraad om zijn nek, zijn billen een klein stukje
boven de grond, benen vooruit, hoofd opzij gebogen, René Lelivelt. Ik kende
René wel, hij was eerder opgenomen geweest wegens zelfmoordgedachten. Tegenslagen
zag hij snel als onoplosbaar.
‘Losmaken’, zei ik meteen. Ik tilde hem
onder zijn oksels een beetje op en Roel haakte de draad los van de kraan. De
lus zat los om zijn nek, niet gestropt. Ik legde hem plat en gaf hem meteen,
mijn walging negerend, een mond-op-mondbeademing. Roel begon onderwijl een
hartmassage te geven. Het was een beetje krap in de douche dus we sleepte hem
de kamer in en gingen verder met reanimeren. Collega Jeannette kwam binnen, door het alarm opgeroepen. ‘1-1-2
bellen’, riepen wij. ‘Reanimatie!’ ‘Heb je een ambu?’, vroeg ik. Dat is een
soort blaasbalg, speciaal voor beademen. Ik vond die stoppelige mond van René
weerzinwekkend en ik had weleens een ambu zien liggen in de medicijnkamer.
Jeannette wist kennelijk niet wat een ambu was. Ze gaf me later wel een
beademingsdoekje met een klein stukje plastic buis eraan, die ik handig tussen
de tanden van René kon steken. Er stond een cartoonachtige afbeelding van een
rode kusmond om de plaats aan te geven waar je moest blazen. Dat ergerde me.
Maar het werkte prima. We bleven reanimeren. Jeannette of iemand anders had een
AED, een automatische externe defibrilator
gehaald en die hadden we aangesloten. De stem uit het apparaat zei dat we
door moesten gaan met reanimeren. Na een tijdje zei de stem dat er een analyse
gemaakt zou worden. ‘Raak de patiënt niet aan’. Na een ogenblik beval hij dat
we door moesten gaan met reanimeren. Na een minuut of wat hoorden we sirenes.
Even later kwamen er, vreemd genoeg, brandweermannen en politiemannen binnen.
Eén brandweerman nam het hartmasseren van Roel over. Ik ging onverdroten door
met beademen. Ik kreeg de slag goed te pakken. René’s borst steeg en daalde
zichtbaar. De masserende brandweerman naast me zei dat ik wel wat minder hard
mocht blazen. Korte tijd later kwamen de verpleegkundigen van de GGD binnen.
Die namen het beademen over met een ambu. Zie je nou wat een ambu is, wilde ik
zeggen maar ik zag Jeannette nergens meer. ‘Jullie hebben het prima gedaan
hoor’, zei iemand, ik denk een verpleger. ‘Hoe het ook afloopt. Maak jezelf
geen verwijten, jullie hebben goed gehandeld.’ Tot dat moment had ik niets
gevoeld. Ik was alleen maar bezig geweest, zonder aarzeling of twijfel maar
door die opmerking werd ik juist onzeker, alsof er ook een alternatief zou zijn
geweest. Toen ik de kamer uitliep kwam juist een in een rode overall gestoken
GGD-arts binnen. Ze was per helikopter gekomen. De AED had intussen een keer of
drie een analyse gemaakt en steeds bevolen door te gaan met reanimeren. Geen defibrillatie.
Ik zag dat de dokter René een intraveneuze injectie gaf. Adrenaline, dacht ik.
Dat stemde mij weinig hoopvol. Ik liep naar beneden. Ik wilde mijn mond spoelen
vanwege de mond-op-mondbeademing. Ik werd aangesproken door een oudere
politieman. ‘Kom even zitten’, zei hij, ‘wil je koffie? Het is niet niks wat je
zojuist hebt meegemaakt. We zijn natuurlijk stoere mannen, maar zoiets doet
toch wel wat met je.’ Toen voelde ik een onbenoembare emotie in mijn borst
groeien en ik snikte het uit. Ik dacht dat als niemand zou hebben gezegd dat we
het goed gedaan hadden en als die politieman mij niet had aangesproken, dat ik
niets had gevoeld en zo weer had kunnen overgaan tot de orde van de dag. Het
leek of zij mijn geschoktheid hadden opgeroepen.
Hij vroeg mijn gegevens voor een
proces-verbaal. Ik voelde me plotseling vermoeid. Ik ging terug naar de
crisisafdeling. Vlak onder de oppervlakte voelde ik de emotie, tranen waren
dichtbij. Een collega sloeg in een troostend gebaar een arm om me heen. Ik appte
Marjan wat ik had meegemaakt.
De geneesheer-directeur en de manager van
de open afdeling, waren gearriveerd. René was dood. Er hing een gelaten sfeer.
Er was recherche gekomen en een schouwarts. Gewone procedure bij een
niet-natuurlijke dood.
Een
tijd later volgde een zogenaamde prisma-analyse. Onder leiding van een
gespecialiseerde personeelsmedewerker werd de hele opname, behandeling en alle
procedures en de zelfmoordgebeurtenis minutieus geanalyseerd. Hieruit werd
geconcludeerd dat we niet anders of beter hadden kunnen handelen. Goed om te
horen, al is het een schrale troost.
Ik vond het afschuwelijk om mee te maken.
Ik ben in de zorg gegaan omdat ik mensen wil helpen. Natuurlijk lukt dat niet
altijd maar zelfmoord went nooit.
Laaglander