Verliesles
Een
prachtige dag in 2013. Met mijn zoon en kleinkinderen ging ik roeien
op de Rotte. De zon scheen uitbundig. Eenden, meerkoeten en futen
werden gevoederd. De kleintjes spetterde met hun handjes op het
water. We picknickten op de kant. Een gelukkige dag voor een
zeventigjarige opa. Toen we weer naar huis gingen en we bij de auto
stonden bedacht ik dat ik mijn medicijnen in de boot had laten
liggen. Snel ging ik terug. Toen ik vanaf het lage steigertje weer op
het gras stapte, viel ik en brak mijn nek. Terwijl ik met mijn
gezicht in het gras lag voelde ik alle kracht uit mijn lichaam
ontsnappen. Alsof de stekker eruit getrokken werd. Accepteren,
accepteren, hoorde ik een stem zeggen. Een stem buiten mijzelf; een
hallucinatie. Meteen besefte ik dat vanaf dat moment alles anders zou
worden. En zo was het ook.
De
ambulance reed eerst naar de verkeerde kant van de Rotte en moest
kilometers terug rijden. Zodoende lag ik anderhalf uur te wachten
voordat ik eerste hulp kreeg. Een ongeluk komt nooit alleen, zeggen
ze.
Na
langdurige revalidatie mocht ik, met een boel thuiszorg naar huis.
Naar mijn vrouw. Een paar weken later kreeg zij te horen dat ze
kanker had en een half jaar later was ze dood. De laatste periode
voor haar overlijden lagen we samen in de huiskamer, in een
ziekenhuisbed, niet in staat elkaar aan te raken. Dat was het ergste
van mijn dwarslaesie. Als je denkt dat je alles verloren hebt, kom je
erachter dat je altijd nog wel wat meer kunt verliezen.
Ik
lig in een ziekenhuisbed, in mijn huiskamer te wachten op
hulpverleenster 1. Die komt om negen uur. Om half tien komt
hulpverlener 2, die is hoger gekwalificeerd, die doet dingen bij me,
die nummer 1 niet mag doen.
De
bel gaat. Ik slaak een kreet waar ik zelf van schrik. Dat komt
doordat ik een spasme krijg als ik de afstandsbediening van de
buitendeur indruk. Spasmen heb ik te kust en te keur. Vooral als ik
me beweeg of als iemand me beweegt. De zuster schrikt allang niet
meer van mijn ongecontroleerde kreten. Monter komt ze binnen
trippelen op hoge hakjes. 'Goedemorgen meneer Schreuder,' zegt ze.
'Goed geslapen?'
'Ik
slaap nog steeds en ik droom dat er een engel binnenkomt. Ach, ik
slaap nooit goed, daar ben ik aan gewend', zeg ik. Het is Ellen, mijn
lievelingszuster. Ze haalt een paar slippers uit haar tas en wisselt
van schoeisel. Even later vult de kamer zich met sexual healing van
Marvin Gay; de zuster heeft de radio aangezet. Ze zijn allemaal lief
maar Ellen ken ik het langst en zij mij. Daardoor weet ze het best
wat ik wel en niet wil. De thuiszorg stuurt weleens een nieuwe op me
af. Die moet dan leren hoe ze mij moet hanteren. Dat is voor ons
allebei lastig. Het is dan balen als ze het na een paar keer voor
gezien houdt. Begrijpelijk wel. Zo leuk ben ik niet. Maar Ellen trekt
zich niets van mijn humeur aan en is altijd positief. Ellen begint me
te wassen in bed.
Om
half tien komt Hans erbij. Hans is een gepensioneerde verpleger die
een beetje bijbeunt. Hij moet me een klysma geven; daar is Ellen niet
toe bevoegd. Hij boft maar. In het begin vond ik dat afschuwelijk
maar ik ben de schaamte voorbij. Geen keus hè. Hij geeft me een
klysma en vervolgens poep ik liggend op een celstof matje. Mijn plas
gaat door een slangetje, dwars door mijn buik een zak in. Met een
hijskraan die aan het plafond boven mijn bed hangt, met behulp van
een hangmat wordt ik in mijn elektrische rolstoel getakeld. Ik heb
een arm en een halve hand die het nog doen. Dat wil zeggen, mijn
duim, wijs- en middelvinger doen het een beetje; mijn ringvinger en
pink staan in een dwangstand. Met die vingers en knokkels kan ik mijn
rolstoel, mijn telefoon, mijn computer en mijn ziekenhuisbed
bedienen. Ellen maakt mijn ontbijt en zet die in hapklare brokken op
de desk van de rolstoel. Met een speciale ergo-vork eet ik. Mijn
drinken zit in bekers met een rietje. Mijn lunch wordt op het
aanrecht klaargezet, zodat ik erbij kan. Om elf uur vertrekken ze en
ben ik alleen totdat de kokkin komt om zes uur, om mijn warme
maaltijd te maken. ’s Avonds om tien uur komt er een
verpleegkundige die me in bed takelt.
In
mijn rolstoel ben ik enigszins autonoom. Ik doe soms boodschappen.
Ik laat dan een medewerker van de super mijn tas inpakken. Dat doen
ze graag voor me. Soms ga ik naar mijn zus die in de buurt woont en
in het weekend zie ik soms mijn kinderen en kleinkinderen. Zo ziet
mijn leven er de laatste jaren uit.
Als
je me vroeger zou hebben gevraagd of ik dit leven acceptabel zou
vinden had ik vol overtuiging ‘nee’ gezegd. Maar mijn perspectief
is veranderd en ik heb dingen geleerd die ik anders gemist zou
hebben. Bijvoorbeeld acceptatie en overgave. Iedereen is afhankelijk
van anderen. We zijn afhankelijk van infrastructuur, van techniek,
van transport, noem maar op. Alleen ik ben wat meer afhankelijk dan
de meesten. Ik ben nu heel kwetsbaar, maar niemand kwetst me. De
mensen zijn juist goed voor me. Als iemand me op mijn hoofd krabbelt
ben ik blij. Dan knor ik van welbehagen. Wie had zoiets ooit kunnen
denken?
Laaglander