vrijdag 19 oktober 2018

Verliesles



Verliesles

Een prachtige dag in 2013. Met mijn zoon en kleinkinderen ging ik roeien op de Rotte. De zon scheen uitbundig. Eenden, meerkoeten en futen werden gevoederd. De kleintjes spetterde met hun handjes op het water. We picknickten op de kant. Een gelukkige dag voor een zeventigjarige opa. Toen we weer naar huis gingen en we bij de auto stonden bedacht ik dat ik mijn medicijnen in de boot had laten liggen. Snel ging ik terug. Toen ik vanaf het lage steigertje weer op het gras stapte, viel ik en brak mijn nek. Terwijl ik met mijn gezicht in het gras lag voelde ik alle kracht uit mijn lichaam ontsnappen. Alsof de stekker eruit getrokken werd. Accepteren, accepteren, hoorde ik een stem zeggen. Een stem buiten mijzelf; een hallucinatie. Meteen besefte ik dat vanaf dat moment alles anders zou worden. En zo was het ook.
De ambulance reed eerst naar de verkeerde kant van de Rotte en moest kilometers terug rijden. Zodoende lag ik anderhalf uur te wachten voordat ik eerste hulp kreeg. Een ongeluk komt nooit alleen, zeggen ze.
Na langdurige revalidatie mocht ik, met een boel thuiszorg naar huis. Naar mijn vrouw. Een paar weken later kreeg zij te horen dat ze kanker had en een half jaar later was ze dood. De laatste periode voor haar overlijden lagen we samen in de huiskamer, in een ziekenhuisbed, niet in staat elkaar aan te raken. Dat was het ergste van mijn dwarslaesie. Als je denkt dat je alles verloren hebt, kom je erachter dat je altijd nog wel wat meer kunt verliezen.
Ik lig in een ziekenhuisbed, in mijn huiskamer te wachten op hulpverleenster 1. Die komt om negen uur. Om half tien komt hulpverlener 2, die is hoger gekwalificeerd, die doet dingen bij me, die nummer 1 niet mag doen.
De bel gaat. Ik slaak een kreet waar ik zelf van schrik. Dat komt doordat ik een spasme krijg als ik de afstandsbediening van de buitendeur indruk. Spasmen heb ik te kust en te keur. Vooral als ik me beweeg of als iemand me beweegt. De zuster schrikt allang niet meer van mijn ongecontroleerde kreten. Monter komt ze binnen trippelen op hoge hakjes. 'Goedemorgen meneer Schreuder,' zegt ze. 'Goed geslapen?'
'Ik slaap nog steeds en ik droom dat er een engel binnenkomt. Ach, ik slaap nooit goed, daar ben ik aan gewend', zeg ik. Het is Ellen, mijn lievelingszuster. Ze haalt een paar slippers uit haar tas en wisselt van schoeisel. Even later vult de kamer zich met sexual healing van Marvin Gay; de zuster heeft de radio aangezet. Ze zijn allemaal lief maar Ellen ken ik het langst en zij mij. Daardoor weet ze het best wat ik wel en niet wil. De thuiszorg stuurt weleens een nieuwe op me af. Die moet dan leren hoe ze mij moet hanteren. Dat is voor ons allebei lastig. Het is dan balen als ze het na een paar keer voor gezien houdt. Begrijpelijk wel. Zo leuk ben ik niet. Maar Ellen trekt zich niets van mijn humeur aan en is altijd positief. Ellen begint me te wassen in bed.
Om half tien komt Hans erbij. Hans is een gepensioneerde verpleger die een beetje bijbeunt. Hij moet me een klysma geven; daar is Ellen niet toe bevoegd. Hij boft maar. In het begin vond ik dat afschuwelijk maar ik ben de schaamte voorbij. Geen keus hè. Hij geeft me een klysma en vervolgens poep ik liggend op een celstof matje. Mijn plas gaat door een slangetje, dwars door mijn buik een zak in. Met een hijskraan die aan het plafond boven mijn bed hangt, met behulp van een hangmat wordt ik in mijn elektrische rolstoel getakeld. Ik heb een arm en een halve hand die het nog doen. Dat wil zeggen, mijn duim, wijs- en middelvinger doen het een beetje; mijn ringvinger en pink staan in een dwangstand. Met die vingers en knokkels kan ik mijn rolstoel, mijn telefoon, mijn computer en mijn ziekenhuisbed bedienen. Ellen maakt mijn ontbijt en zet die in hapklare brokken op de desk van de rolstoel. Met een speciale ergo-vork eet ik. Mijn drinken zit in bekers met een rietje. Mijn lunch wordt op het aanrecht klaargezet, zodat ik erbij kan. Om elf uur vertrekken ze en ben ik alleen totdat de kokkin komt om zes uur, om mijn warme maaltijd te maken. ’s Avonds om tien uur komt er een verpleegkundige die me in bed takelt.
In mijn rolstoel ben ik enigszins autonoom. Ik doe soms boodschappen. Ik laat dan een medewerker van de super mijn tas inpakken. Dat doen ze graag voor me. Soms ga ik naar mijn zus die in de buurt woont en in het weekend zie ik soms mijn kinderen en kleinkinderen. Zo ziet mijn leven er de laatste jaren uit.
Als je me vroeger zou hebben gevraagd of ik dit leven acceptabel zou vinden had ik vol overtuiging ‘nee’ gezegd. Maar mijn perspectief is veranderd en ik heb dingen geleerd die ik anders gemist zou hebben. Bijvoorbeeld acceptatie en overgave. Iedereen is afhankelijk van anderen. We zijn afhankelijk van infrastructuur, van techniek, van transport, noem maar op. Alleen ik ben wat meer afhankelijk dan de meesten. Ik ben nu heel kwetsbaar, maar niemand kwetst me. De mensen zijn juist goed voor me. Als iemand me op mijn hoofd krabbelt ben ik blij. Dan knor ik van welbehagen. Wie had zoiets ooit kunnen denken?

Laaglander


Geen opmerkingen: