donderdag 18 februari 2016

Het graf



Twee fjordenpaarden stonden in hun besneeuwde weitje. Hun adem wolkte als stoom door hun neus naar buiten. Ze waren groot, warm en levend. Mick en Els voerden ze oud brood. Hun vader – mijn man - Hans stond ze iets te vertellen; iets over paarden waarschijnlijk. Vanuit mijn ziekenhuisbed bij het raam keek ik naar ze. Ik voelde een grotere afstand dan welke er in werkelijkheid was. Zij bleven leven en ik ging dood. Zij gingen verder, voor mij was het afgelopen. Sinds ik wist dat ik ongeneselijk ziek was, had ik onbewust afstand genomen van mijn man en mijn kinderen. Zij en ik leefden nu in een andere werkelijkheid. Ik haatte het van mezelf maar ik had er geen controle over.

Een maand geleden was ik naar de huisarts geweest omdat ik wazig zag en kortademig was. Hij dacht aan Sarcoïdose - een systeemziekte - en stuurde me naar de longarts. De longarts, een vrouw van mijn leeftijd. Stijve knot, grijze plissérok onder een witte, gesteven doktersjas. Zittend gaf ze me een slap handje, ’Van Dijk, aangenaam,’ en keek onderwijl naar haar computerscherm.
Na een paar onderzoeken was zij nog niet zeker over de diagnose maar ze schreef me alvast een hoge dosis Prednison voor. ‘Het moet wel Sarcoïdose zijn, kan haast niet anders’. In de bijsluiter las ik allerlei gruwelijke bijwerkingen. Het middel is erger dan de kwaal, dacht ik, en de diagnose is niet eens rond. Ja, hallo, daar begin ik niet aan. Ik wil een second opinion.
‘Ik zou naar de antroposofische Zeylmanskliniek gaan,‘ zei mijn huisarts, waar ik voor advies naar toegegaan was. ‘Daar hebben ze misschien een minder agressieve behandeling, als de diagnose blijkt te kloppen.’

Hans vond het maar niks. Gezicht als een donderwolk. ‘Hoe moet dat dan?  Ik moet toch werken. Wie zorgt er dan voor de kinderen? Willem  Alexander en Felix Rottenberg hebben ook Sarcoïdose, je kan daar blijkbaar best mee leven. Doe gewoon wat die dokter zegt, die heeft er voor doorgeleerd. Waarom zouden die kwakzalvers het beter weten?’
‘Heb jij gelezen wat je allemaal kan krijgen van die troep? Maagbloeding, suikerziekte, overgewicht, noem maar op. Liever niet, zeg!’
‘Dat zal toch wel meevallen, je hoeft niet persé alle bijwerkingen te krijgen.’
‘Ik wil hoe dan ook een second opinion. Het is mijn lijf.’
‘Nou, dat is wel een punt. Oké, dan moet het maar.’

In een  kleine houten kliniek in de bossen van Bilthoven werd ik opgenomen. Het was er niet ‘ziekenhuisachtig’. Er liepen kippen en pauwen in de tuin, het eten was biologisch dynamisch en ik moest meedoen met kunstzinnige therapie en euritmie - bewegingstherapie. Het voelde prettig, ik werd in alle opzichten serieus genomen. Wat een verschil met het Erasmus MC. Dokter Maurice had prachtige groene ogen. Hij luisterde aandachtig naar me. ‘We gaan de onderzoeken overdoen. We kunnen geen behandeling geven zonder diagnose. Dat moet in het UMC in Utrecht gebeuren. Wij hebben daar de faciliteiten niet voor.’

Voor het vernemen van de uitslag werd Hans ook uitgenodigd. Hij en ik werden naar een schaarsverlicht kamertje gebracht waar het rook naar hooi en kruiden. De wanden waren met vage, in elkaar overlopende, terrakleurige afbeeldingen versierd.
‘Waarom moet ik daar eigenlijk bij zijn?’, vroeg Hans. ‘Het bevalt me niet. Ik heb een akelig voorgevoel.’ Hij zag er moe en treurig uit. Ik zag een zenuwtrek bij zijn linker oog.
Maurice kwam binnen en gaf Hans een hand.  ‘Fijn dat u heeft kunnen komen. Ik heb de uitslagen binnen.’ Zijn gezicht stond ernstig; zo had ik hem nog niet eerder gezien.
‘Ik heb slecht nieuws,’ vervolgde hij. Ik voelde me koud worden. Hans’ zenuwtrek werd heviger.
‘Loekie, je hebt longkanker. En wel in zo’n vorm en stadium, dat er geen behandeling mogelijk is, althans, niet tegen de kanker. We blijven je natuurlijk behandelen voor je klachten met antroposofische therapie.’ Ik staarde hem aan. Nee, nee!, schreeuwde het in me. Dit is een vergissing. Ik ben hier niet. Ik mag niet doodgaan. Ik heb kinderen. Dit kan niet. Ik keek naar Hans, die versteend naar het raam staarde, waar sneeuw tegenaan gewaaid was. Druppels condens waggelde langzaam naar omlaag, net als de tranen over zijn wangen.

Na een tijdje kwam ik thuis. De huisarts begeleide me verder maar druk had hij het er niet mee; vooralsnog had ik weinig klachten. Ik gebruikte een homeopathisch medicijn. Misschien dat dat er voor zorgde dat ik niet zo snel achteruit ging.
Mijn horizon, die tot dusver steeds richting toekomst was opgeschoven, kwam nu snel dichterbij. Heden en verleden; dat was mijn leven nu. Hoe het was, toen ik zwanger was van Mick. Vakantie op Corsica. Alles zo spetterend, zo nieuw en veelbelovend.  En elke dag proberen te genieten. Els en Mick, met rode wangen uit de kinderboerderij, enthousiast vertellen oven rijden op de ezel.
Eigenlijk vond ik het niet zo erg dat er niets aan te doen was. Stel je voor dat je geopereerd werd en ze een halve long verwijderden, zonder garantie op genezing. Of dat ze je helemaal stuk bestraalden. Als ik aan mijn kinderen dacht, moest ik huilen, verschrikkelijk.
Op een ochtend in de lente ging de telefoon. Ik nam op. Dokter Maurice.
‘Hij wil langskomen,’ zei ik tegen Hans, die ook in de kamer zat. 
‘Een specialist die helemaal uit Utrecht persoonlijk een boodschap komt brengen, Wat zou dat kunnen zijn?’

De dokter was nerveus. Hij bloosde en stotterde. ‘We hebben je geval nog eens goed bestudeerd,’ begon hij. ‘En hoewel het verloop van ziektes bij verschillende mensen kan variëren, zag het er bij jou wel heel vreemd uit. De discrepantie tussen je conditie en de diagnose was onverklaarbaar. We hebben de uitslagen en de procedures nogmaals bekeken. Zo zijn we erachter gekomen dat het weefsel uit jouw longen verwisseld is met dat van een andere patiënt. Jij hebt geen kanker.’
Ik had het gevoel dat ik door de bliksem getroffen werd; een stroomschok door me heen. Ik kon niets zeggen en ik voelde dat ik duizelig werd. Ik moest lachen en huilen tegelijk. Hans verstarde en werd wit. De dokter werd er ongemakkelijk van. ‘Moeten jullie niet gillen en schreeuwen van blijdschap en kwaad zijn op ons, dokters?’
‘Natuurlijk ben ik blij,’ zei Hans,’ maar overdonderd. Kwaad ben ik niet, hoe kan je boos zijn door zulk goed  nieuws? We hebben een tijd boven de afgrond gebungeld. De toekomst ziet er plotseling heel anders uit.’
Met een klap werd ik terug op de aarde gesmeten. Ik had weer een horizon in de verte. Mijn tijd was nog niet gekomen. Het graf moest wachten.

Laaglander.


Geen opmerkingen: