Twee
fjordenpaarden stonden in hun besneeuwde weitje. Hun adem wolkte als stoom door
hun neus naar buiten. Ze waren groot, warm en levend. Mick en Els voerden ze
oud brood. Hun vader – mijn man - Hans stond ze iets te vertellen; iets over
paarden waarschijnlijk. Vanuit mijn ziekenhuisbed bij het raam keek ik naar ze.
Ik voelde een grotere afstand dan welke er in werkelijkheid was. Zij bleven
leven en ik ging dood. Zij gingen verder, voor mij was het afgelopen. Sinds ik
wist dat ik ongeneselijk ziek was, had ik onbewust afstand genomen van mijn man
en mijn kinderen. Zij en ik leefden nu in een andere werkelijkheid. Ik haatte
het van mezelf maar ik had er geen controle over.
Een
maand geleden was ik naar de huisarts geweest omdat ik wazig zag en kortademig
was. Hij dacht aan Sarcoïdose - een systeemziekte - en stuurde me naar de
longarts. De longarts, een vrouw van mijn leeftijd. Stijve knot, grijze
plissérok onder een witte, gesteven doktersjas. Zittend gaf ze me een slap
handje, ’Van Dijk, aangenaam,’ en keek onderwijl naar haar computerscherm.
Na een
paar onderzoeken was zij nog niet zeker over de diagnose maar ze schreef me
alvast een hoge dosis Prednison voor. ‘Het moet wel Sarcoïdose zijn, kan haast
niet anders’. In de bijsluiter las ik allerlei gruwelijke bijwerkingen. Het
middel is erger dan de kwaal, dacht ik, en de diagnose is niet eens rond. Ja,
hallo, daar begin ik niet aan. Ik wil een second opinion.
‘Ik zou
naar de antroposofische Zeylmanskliniek gaan,‘ zei mijn huisarts, waar ik voor
advies naar toegegaan was. ‘Daar hebben ze misschien een minder agressieve
behandeling, als de diagnose blijkt te kloppen.’
Hans
vond het maar niks. Gezicht als een donderwolk. ‘Hoe moet dat dan? Ik moet toch werken. Wie zorgt er dan voor de
kinderen? Willem Alexander en Felix
Rottenberg hebben ook Sarcoïdose, je kan daar blijkbaar best mee leven. Doe
gewoon wat die dokter zegt, die heeft er voor doorgeleerd. Waarom zouden die
kwakzalvers het beter weten?’
‘Heb jij
gelezen wat je allemaal kan krijgen van die troep? Maagbloeding, suikerziekte,
overgewicht, noem maar op. Liever niet, zeg!’
‘Dat zal
toch wel meevallen, je hoeft niet persé alle bijwerkingen te krijgen.’
‘Ik wil
hoe dan ook een second opinion. Het is mijn lijf.’
‘Nou,
dat is wel een punt. Oké, dan moet het maar.’
In
een kleine houten kliniek in de bossen
van Bilthoven werd ik opgenomen. Het was er niet ‘ziekenhuisachtig’. Er liepen
kippen en pauwen in de tuin, het eten was biologisch dynamisch en ik moest
meedoen met kunstzinnige therapie en euritmie - bewegingstherapie. Het voelde
prettig, ik werd in alle opzichten serieus genomen. Wat een verschil met het
Erasmus MC. Dokter Maurice had prachtige groene ogen. Hij luisterde aandachtig
naar me. ‘We gaan de onderzoeken overdoen. We kunnen geen behandeling geven
zonder diagnose. Dat moet in het UMC in Utrecht gebeuren. Wij hebben daar de
faciliteiten niet voor.’
Voor het
vernemen van de uitslag werd Hans ook uitgenodigd. Hij en ik werden naar een
schaarsverlicht kamertje gebracht waar het rook naar hooi en kruiden. De wanden
waren met vage, in elkaar overlopende, terrakleurige afbeeldingen versierd.
‘Waarom
moet ik daar eigenlijk bij zijn?’, vroeg Hans. ‘Het bevalt me niet. Ik heb een
akelig voorgevoel.’ Hij zag er moe en treurig uit. Ik zag een zenuwtrek bij
zijn linker oog.
Maurice
kwam binnen en gaf Hans een hand. ‘Fijn
dat u heeft kunnen komen. Ik heb de uitslagen binnen.’ Zijn gezicht stond
ernstig; zo had ik hem nog niet eerder gezien.
‘Ik heb
slecht nieuws,’ vervolgde hij. Ik voelde me koud worden. Hans’ zenuwtrek werd
heviger.
‘Loekie,
je hebt longkanker. En wel in zo’n vorm en stadium, dat er geen behandeling
mogelijk is, althans, niet tegen de kanker. We blijven je natuurlijk behandelen
voor je klachten met antroposofische therapie.’ Ik staarde hem aan. Nee, nee!,
schreeuwde het in me. Dit is een vergissing. Ik ben hier niet. Ik mag niet
doodgaan. Ik heb kinderen. Dit kan niet. Ik keek naar Hans, die versteend naar
het raam staarde, waar sneeuw tegenaan gewaaid was. Druppels condens waggelde
langzaam naar omlaag, net als de tranen over zijn wangen.
Na een
tijdje kwam ik thuis. De huisarts begeleide me verder maar druk had hij het er
niet mee; vooralsnog had ik weinig klachten. Ik gebruikte een homeopathisch
medicijn. Misschien dat dat er voor zorgde dat ik niet zo snel achteruit ging.
Mijn
horizon, die tot dusver steeds richting toekomst was opgeschoven, kwam nu snel
dichterbij. Heden en verleden; dat was mijn leven nu. Hoe het was, toen ik
zwanger was van Mick. Vakantie op Corsica. Alles zo spetterend, zo nieuw en
veelbelovend. En elke dag proberen te
genieten. Els en Mick, met rode wangen uit de kinderboerderij, enthousiast
vertellen oven rijden op de ezel.
Eigenlijk
vond ik het niet zo erg dat er niets aan te doen was. Stel je voor dat je
geopereerd werd en ze een halve long verwijderden, zonder garantie op genezing.
Of dat ze je helemaal stuk bestraalden. Als ik aan mijn kinderen dacht, moest
ik huilen, verschrikkelijk.
Op een
ochtend in de lente ging de telefoon. Ik nam op. Dokter Maurice.
‘Hij wil
langskomen,’ zei ik tegen Hans, die ook in de kamer zat.
‘Een
specialist die helemaal uit Utrecht persoonlijk een boodschap komt brengen, Wat
zou dat kunnen zijn?’
De
dokter was nerveus. Hij bloosde en stotterde. ‘We hebben je geval nog eens goed
bestudeerd,’ begon hij. ‘En hoewel het verloop van ziektes bij verschillende
mensen kan variëren, zag het er bij jou wel heel vreemd uit. De discrepantie
tussen je conditie en de diagnose was onverklaarbaar. We hebben de uitslagen en
de procedures nogmaals bekeken. Zo zijn we erachter gekomen dat het weefsel uit
jouw longen verwisseld is met dat van een andere patiënt. Jij hebt geen
kanker.’
Ik had
het gevoel dat ik door de bliksem getroffen werd; een stroomschok door me heen.
Ik kon niets zeggen en ik voelde dat ik duizelig werd. Ik moest lachen en
huilen tegelijk. Hans verstarde en werd wit. De dokter werd er ongemakkelijk
van. ‘Moeten jullie niet gillen en schreeuwen van blijdschap en kwaad zijn op
ons, dokters?’
‘Natuurlijk
ben ik blij,’ zei Hans,’ maar overdonderd. Kwaad ben ik niet, hoe kan je boos
zijn door zulk goed nieuws? We hebben
een tijd boven de afgrond gebungeld. De toekomst ziet er plotseling heel anders
uit.’
Met een
klap werd ik terug op de aarde gesmeten. Ik had weer een horizon in de verte.
Mijn tijd was nog niet gekomen. Het graf moest wachten.
Laaglander.