woensdag 16 september 2015

Marathon 1.0


Begin jaren tachtig was er een hardlooprage-uitbraak. Die was, tegelijk met de aerobic dance-rage, overgewaaid uit Amerika. Het boek: Alles over hardlopen, met veel enthousiasme en niet gehinderd door opleiding of kennis, geschreven door ervaringsdeskundige Jim Fix, was een bestseller.
   De Amerikaan Alberto Salazar had de New York Marathon drie maal op rij gewonnen waaronder een in een nieuw wereldrecord. Rennen was booming. Nederland - met mij erbij - werd aangestoken, niet in de laatste plaats door het succes van onze eigen Gerard Nijboer, die in 1982 Europees marathonkampioen was geworden en tweede op de olympische spelen van 1980.

In die tijd was ik recreatief hardloper. Ik liep alleen of met mijn broer. Ik deed nooit mee met prestatieloopjes. Dat vond ik kinderachtig. Ik hoefde geen medaille en ook geen begeleiding. Voor de marathon daarentegen, had ik ontzag. Heroïsch vond ik dat. Zo rijpte het idee om de marathon te lopen. Dan meteen maar die van Rotterdam. Dat was dichtbij en, hoewel slechts twee keer gehouden, een wedstrijd met internationale allure. 
Na een grondige voorbereiding stond ik op 9 april 1983, gespannen als een veer, op de Coolsingel, te midden van 400 andere dwazen, aan de start van de Rotterdam marathon. Het was kil maar zonnig. Bram Peper schoot een kanon af en daar gingen we. Met een omweg naar Kralingen. Daar stond mijn gezin, mijn moeder en een broer me aan te moedigen. De route ging drie maal om de plas heen, dus ze konden blijven staan. De eerste twee ronden voelde ik me geweldig. Ik voelde me een ster, ik genoot van elke meter. Het was een feest, met muziek en gezelligheid. Er kwam een man naast me lopen, 'In dit tempo finishen we binnen de drie uur', zei hij.  Vervolgens liep ik bij hem weg want ik ging van enthousiasme nog sneller lopen.
In de derde ronde vond ik plotseling dat het publiek te dicht op het parkoers stond. Rot op, dacht ik. Het zonlicht was te schel. Het asfalt ging plakken, net of ik door modder, nee door stijfsel liep. M'n benen deden zeer. Ik kreeg overal pijn. Ik was pijn. 'Je gaat écht hard', zei m'n broer, toen ik hem weer passeerde. 'Het gaat niet meer zo lekker', zei ik. 
De keien van de Honingerdijk waren onoverkomelijke hobbels. Ik liep ineens te huilen, waarom wist ik niet. Daarnet was ik nog zo blij! Ik kon niet meer rennen. Ik ging wandelen. Na een poosje ging ik weer hardlopen, maar meer dan joggen kon je het onmogelijk noemen.  
    Op een parkeerterrein zaten een aantal atleten met een soort verhuisdeken om zich heen geslagen bibberend te wachten op de bezemwagen; dat nooit, dacht ik, dan maar dood neervallen.
    Ik voelde me een zieke oude man, toen ik finishte in 3 uur en 9 minuten. Dit nooit meer, dacht ik.
   
Een halfjaar later liep in nummer twee want ik moest en zou de marathon  een keer binnen drie uur lopen. Toen dat gelukt was kon ik niet meer stoppen, hopeloos verslingerd aan de marathon. Zo werd de marathon een weerkerend ritueel, een pelgrimage voor mij, die nog steeds voortduurt.

Laaglander




Geen opmerkingen: