zaterdag 28 december 2013

Rob’s kerstmis

Mijn carrière liep ten einde, de veranderingen in het gemeentehuis boeide me nog maar matig, voor zover ik ze kon volgen; ik keek reikhalzend uit naar mijn pensioen.
   Judith was gedetacheerd door een pr-bureau. Een vijfenveertigjarige, vrijgezelle, knappe, zwarte vrouw met een stralend humeur en een ongegeneerde harde schaterlach, die in mijn buik resoneerde en daar meteen het ‘vlindereffect’ veroorzaakte: Ik werd op staande voet verliefd op haar. Ze had al snel iets in de gaten en bleek het wel leuk te vinden. ‘Wat zit je steeds naar me te koekeloeren, heb ik iets van je aan’, met een blik vol plagerige flirterigheid. Ja, ze vond mij aantrekkelijk. Leuker dan mijn jongere collega’s met hun scoringsdrift, hun dikke pensen en hun foute grappen.
   Ik voelde mijn bloed bruisen, danste van binnen, kreeg oog voor mijn omgeving, alsof ik uit een halfslaap ontwaakte, alert en ad rem, wilde buiten straatmakers complimenteren met hun vakwerk, de schoonmaakster bedanken voor haar inzet; was liefdevol en vrolijk.
   Als kers op de taart vroeg Judith: ‘Jij doet toch aan hardlopen? Daar ben ik pas mee begonnen, ik weet eigenlijk niet hoe je dat moet aanpakken. Misschien doe ik het wel fout. Mag ik een keer gezellig met je mee?’
   Toen kon ik nog terug maar de roep van de natuur was veel te sterk. Dus ik zei: ‘oké.’ Ik vertelde mijn echtgenote Sophie dat ik met mijn broer Ben ging trainen en daarna bij hem eten, rat die ik was; ik was me al aan het indekken. Ben, pas gescheiden, was zelf niet vies geweest van een slippertje, wilde best voor een alibi zorgen, hij vond het lachen. Dat ik m’n  vijfendertigjarige relatie in gevaar bracht, daar dacht hij, geloof ik, niet over na.

Verliefde stelletjes, ijsverkopers, picknickers , honden, skaters, joggers, prikkelende barbecuegeur, muziek een lauw briesje en een voorjaarszonnetje; het Kralingse bos was één party.
   Toen we liepen bemerkte ik dat ze geen beginner was. Wat dat betekende liet me blozen als een bakvis. Ik zat in een achtbaan, de rit was begonnen, ik kon er niet meer uit.
   Ik dribbelde om haar heen en  praatte honderduit. Ze rook naar parfum, gemengd met een opwindende exotische lichaamsgeur. Toen ze na afloop voorstelde: ’Bij mij afpilzen?‘, was ik allang veranderd in een hijgerige reu. In haar flat liep dat biertje uit op meer biertjes om tenslotte uit te barsten in de vrijpartij die als dreigend onweer in de lucht had gehangen. Ik voelde me levend, sterk en jong; een puber van vierenzestig. Tegelijkertijd voelde ik me schuldig en dacht aan Sophie, dit kan helemaal niet, waar ben ik mee bezig? Maar ik stopte niet, mijn handelen ging voor mijn denken uit; ik had niets te willen, hormonen en feromonen hadden de leiding.
   Vanaf april hadden we een verhouding. Ik ging geregeld naar haar flat. Lange duurloop,  zakenreis, overwerk, noem maar op geen smakeloze smoes werd geschuwd. Sophie had wel ièts in de gaten; ze vond mijn goede humeur verdacht,  maar ze wist niet wat er precies aan de hand was. Ze werd steeds chagrijniger.
   In juli ging het niet meer, het bedrog en de uitvluchten. Ik wilde bij Judith zijn. Toen Daniël, onze jongste, op zichzelf ging wonen leek dat hèt moment om bij Sophie weg te gaan.
   Ik trok bij Judith in.
   Ik ging met pensioen en nam een deeltijdbaantje als postbode.
   In september ging Judith naar Suriname voor familiebezoek.
   Vanuit Suriname belde ze dat het uit was. Ze was haar oude liefde tegen het lijf gelopen, ze waren opnieuw verliefd geworden en besloten bij elkaar te blijven. Ze vond het lullig voor mij maar ik begreep het toch wel? Als er iemand was die zoiets begreep…’Ik ken hier een betrouwbare Bonuman, die zal ik een wintiritueel voor je laten doen, zodat je weer naar Sophie terug kan, want zeg nou zelf, met ons, dat ging toch niet, jij hoort bij Sophie!
Doe de huissleutel maar in de brievenbus’.
   Ik ben meteen vertrokken, dat leek mij het minst pijnlijk. Gelukkig had ik m’n broer. In zijn grote huis was ik welkom. Ik likte ik mijn wonden en zocht, met niet al te veel haast en enthousiasme, naar een eigen onderkomen. Als hij ’s avonds thuis was gingen we  hardlopen, na afloop eten, heel veel biertjes drinken en wauwelen over mijn situatie.
   ‘Ik ben eigenlijk blij dat ik weg ben’.
   ‘O ja? Maar anders wel een lekker wijf.’
   ‘Altijd visite, bleven vaak slapen ook, kwam ik ’s ochtends m’n bed uit, lag er weer een neef te slapen op de bank en altijd die pestmuziek, als het maar black was. Ouwe soul, reggae, hiphop, ze hield niet van blanke pop, zelfs niet van Prince en niet van country, redneck- kukluxklanmuziek zei ze dan. Het interieur: een schiettent, dat eten, eerst vond ik het wel lekker, maar altijd roti, pom met rijst of bruine bonen, het kwam me m’n neusgaten uit.’
  ‘Maar jìj kan toch goed koken.’
  ‘Jawel, maar ik mocht niet in haar keukentje, haar heiligdom komen… nou ja, ‘t mocht wel maar niet van harte, weetjewel. En boerenkool of zo hoefde ze niet. Ik heb het maar losgelaten. Ellenlange telefoongesprekken hé en keihard, met die stem, waar ik zo op gevallen was, in Sranan, natuurlijk’
   ‘Maar wel een lekker wijf, tjezus, wat een lekker wijf.’
   ‘Ja, dat dan weer wel, dat heb je goed gezien, Ben. En altijd dat gelul over winti.’
   ‘Winti?
   ‘Zwarte kunst, voodoo, weetjewel, ze zag overal geesten en duivels. Op het gemeentehuis was ze zakelijk en professioneel maar privé bijgelovig, al die mensen hoor. Jij thee? Nee, zeker‘, zei ik, terwijl ik een fles Johnnie Walker openschroefde. Klokklokklok op de ijsklontjes. Dat ging er wel in.
   ‘s Morgens een kater van belang.
   Nee, blij dat ik van die vrouw af was.

In december moest ik post bezorgen in mijn oude buurt. Ik kneep ‘m wel een beetje maar ik dacht dat Sophie wel aan het werk zou zijn - ze is  lerares Engels - maar nee en toevallig was Daniël daar ook, hij is vuilnisman. Het leek wel of het zo moest zijn. Sophie heeft  moeite met zijn beroep maar ik vind: liever een blije vuilnisman dan een depressieve academicus.
    Sophie wachtte me op; ze wilde praten. Dat overviel me, ik sloeg op de vlucht. Ze werd zo kwaad dat ze me een klap voor mijn harses verkocht. Ik vond haar verschrikkelijk aantrekkelijk, wat een temperament. Daar ben ik indertijd voor gevallen.
Zij ging naar binnen en ik sprak nog even met Daniël. Hij vertelde dat Sophie veel verdriet had, in behandeling was en tegen kerstmis opzag omdat dat vroeger zo gezellig was. ‘Ze hoopt nog steeds op je terugkomst hoor, had je niet gedacht hè, ouwe?’
   Nee, had ik niet gedacht. Het opende perspectieven. Je ben een opportunist of niet. Wat te doen, meteen terug gaan? Beter van niet, Sophie leek overstuur. Een berouwvolle mail van de ootmoedige reu, die met de staart tussen de benen en hangende pootjes terug wil, was misschien beter. Of een echte papieren brief met kerstkaart, nog beter. Ze was vroeger verrukt over mijn liefdesbrieven.

Sophie was door haar huisarts, waar ze voor slapeloosheidklachten naar toe was gegaan, verwezen naar een psycholoog. Daar vertelde ze het relaas van haar ontrouwe partner.
   ‘Er werd veel gescheiden in onze buurt en kennissenkring maar wij zeiden vaak tegen elkaar: “wij doen dat niet, wij praten, wij hebben een goeie relatie, wij zijn anders”, maar het is toch gebeurt. Het lijkt wel of dat mens hem betoverd heeft.’
   De therapeut - een knappe vrouw met indrukwekkende bruine ogen - had haar bij  de eerste sessie gevraagd na te denken over de vraag: ‘Wat zou je doen als Rob weer voor je deur staat?’ 
   
Toen Sophie Rob haar straat zag inlopen, nota bene tegelijk met Daniël, had ze daar een bijzondere betekenis aan toegekend. Maar hij was ervandoor gegaan. In eerste instantie was ze radeloos geweest, daarna had ze een inzichtgevende droom gehad waarin Rob en Daniël als engelen waren verschenen. Toen besefte dat ze zelf ze ook voor de vrijheid kon kiezen, haar lot in eigen handen nemen.

Wat ik die morgen van de vierentwintigste december op mijn mail las verbaasde en verheugde me; wat je noemt een blijde tijding:
   Lieve Rob, ik heb spijt dat ik je een klap heb gegeven

Geen opmerkingen: